Tuinaanleg

Het planten van rozen gebeurt op de meeste gronden best in het najaar maar kan ook nog in het voorjaar tot begin april of zelfs later met rozen uit container. Op zeer natte gronden is het beter om in het voorjaar te planten. De gunstigste maanden voor het planten zijn november en maart, maar is mogelijk van half oktober tot eind april. Tegen het planten in de winterperiode is er geen bezwaar zolang de grond niet is besneeuwd, bevroren of drassig is. Wordt nog laat in april geplant, dan moet met zorg worden aangegoten. Je kan echter ook rozen in container (zwarte plastic potten) aankopen. Dergelijke rozen zijn wat duurder dan met blote wortel. Containerrozen maken het echter mogelijk de rozen op elk gewenst tijdstip te planten, zelfs in volle bloei midden in de zomer. Klop de pot voorzichtig van de kluit zodat je de rozen zonder wortelschade in het plantgat kan planten. Aldus kan men een hoekje in de tuin in het late seizoen nog snel een fleurige opknapbeurt geven.


Grondbewerking en bodemgesteldheid

In een normaal onderhouden tuin zal het meestal voldoende zijn om vóór het planten de grond los te werken met een spitriek of spade. Grond die nog niet eerder in gebruik is geweest kan best zorgvuldig 2 steken diep worden omgepit. Daarbij worden de bovengrond (tot 25cm) en de ondergrond (25-50cm) omgespit, waarbij beide lagen op hun oorspronkelijke plaats blijven liggen. De ondergrond wordt dus niet naar boven gebracht.

Is de grondwaterstand te hoog dan legt men ter hoogte van het waterpeil een laag grof grind of puin van 10 cm dikte en hoogt men de grond zoveel op, dat erboven een teeltlaag komt van minstens 60 cm. De aanwezigheid van veel water is de voornaamste hinderpaal voor de ontwikkeling van een goed rozengewas. Dit geldt tevens voor te droge zandgronden. Zware kleigrond, die te fijnkorrelig is, wordt vermengd met rivierzand, bladaarde en turfstrooisel of compost om de grond ruller te maken. Schrale, humusarme zandgronden verbetert men door bijvoegen van veen (of turfstrooisel), klei, bladaarde en (of) compost. Bij veengrond kan men wat zand aanbrengen. Wanneer de omstandigheden het toelaten, kan de grond het best in het voorjaar vóór de herfst waarin de rozen zullen worden geplant worden bewerkt of omgespit. Dan kan de mest door de grond worden gewerkt. Rozen verlangen een goed doorlatende, humusrijke en voedzame en enigszins kalkhoudende bodem.

Bemesting

Rozen houden van een voedzame grond. Dus zwaar bemesten. Op licht zandige gronden gaat de voorkeur naar goedverteerde stalmest of gedroogde koemest (organische meststoffen).
Bij gebrek aan natuurmest kan men ook speciale rozenmest gebruiken. Deze meststoffen zijn rijker aan voedingstoffen dan de organische meststoffen, maar laatstgenoemde verdient de voorkeur daar ze humus in de bodem brengen en de structuur daarvan verbeteren. De voorkeur gaat dus naar natuurlijke stalmest of organische meststoffen zoals gedroogde koemest, humosmo, Viano,.. Niet voor niets past men in alle belangrijke rozentuinen dit systeem toe.

Na het aanaarden in de herfst wordt de koemest in de kuiltjes gelegd. In het voorjaar, bij het afaarden, worden de grootste brokken mest wat stukgemaakt en heel licht ondergewerkt.
In de zomer, ná de eerste bloei, verlangen de rozen naar een zomerbemesting. Hiervoor kan men verschillende soorten kunstmest gebruiken. Heef effectief werkt een gift bloed-, hoorn-, en beendermeel. Vele rozenliefhebbers schrijven hieraan hun goede bloeiresultaten toe. Men kan rozen gewoonlijk een 12-tal jaren op dezelfde plaats laten groeien. Wil men daarna op dezelfde plaats weer een rozenperk aanleggen, dan heeft men te maken met de zgn. rozenmoeheid, voornamelijk door het aaltje Pratylenchus penetrans. Lees hierover op onze tuinkrant website in het artikel over bodemmoeheid bij rozen, dat chemische en biologische bestrijding behandeld.

Standplaats

Rozen houden van zon en een luchtige standplaats. Perken of randen die aan de noordenkant liggen zijn te koud. Op zéér zonnige plaatsen daarentegen kan u best geen ouderwetse rode rassen gebruiken – daarvan zijn de bloemblaadjes gevoelig voor felle zon en ze zullen al gauw paars verkleuren. Doorbloeiende grootbloemige klimrozen kunnen zonder bezwaar langs zuidenmuren worden geleid maar ook daarvan worden dan liever roze of witte rassen gebruikt. Rode rassen hebben het vooral op het oosten en ook op het westen beter naar hun zin. In het algemeen houden rozen niet van schaduw. Bij de botanische rozen zijn er echter soorten die enkel in de schaduw gedijen. Grootbloemige rozen eisen volle zon. Polyantha rozen schikken zich nog wel in de halfschaduw. De schaduw van een huis is minder bezwaarlijk dan die van bomen, waarvan de wortels bovendien die van de rozen beconcurreren door water en voedsel aan de bodem te onttrekken.

Het planten

Bij het planten moet de occulatieplaats (de veredelingsplek) ongeveer 3 cm onder het oppervlak komen. De rozenwortels mogen nooit uitdrogen. Deze dus niet in de zon of in de tocht laten liggen. Dek de wortels af met en vochtige doek. Nog beter is de rozen direct bij aankomst onder te dompelen in een stevige brij van water, klei (of leem) en wat koemest.
Aan de wortels wordt bij het planten zo weinig mogelijk gesnoeid, alleen gebroken of gekneusde wortels worden glad bijgesneden. De bovenaardse delen kort men echter sterk in. Het plantgat moet diep en wijd genoeg zijn om de wortels in hun natuurlijke stand te omvatten, dat wil zeggen gespreid. Blijken de wortels bijzonder lang, dan mogen ze wat worden ingekort en tijdens het planten moeten ze in ieder geval vochtig zijn. De plant wordt dan in de juiste stand en op de goede hoogte met één hand vastgehouden, terwijl met de andere hand aarde tussen de wortels wordt gestrooid. De plant wordt voorzichtig wat geschud, zodat alle holten gevuld raken. Heeft het geheel voldoende houvast, dan wordt het plantgat verder gevuld, waarna de aarde voorzichtig wordt aangetrapt, zodanig dat rondom de wortelhals een ondiep kuiltje ontstaat. Als daarna – met de fijne broes- wordt gegoten zal het water naar de wortels vloeien. Wanneer er vorst dreigt, niet gieten!

Polyantha, grootbloemige en stamrozen kort men in tot op 2 à 3 ogen, bij een herfstbeplanting snijden we niet zo kort in. Klimrozen korten we in tot op 60 cm.

Plantafstanden

Polyantha en grootbloemige rozen plant men op afstanden van 35-45 cm, afhankelijk van de groeikracht.
Klimrozen op 3 à 4 m (langs een hek bijvoorbeeld).
Stamrozen op 80-100 cm.

Bron Rudi Van Overloop voor De Tuinkrant, voorjaar 2010