Bloemen en planten

Ook wanneer ze niet bloeit of bessen draagt, dan nog sieren de diepgroene of bonte bladeren van de Clivia de kamer. Als lid van amaryllisfamilie is het een gemakkelijk te houden kamerplant, die in de zomer zelfs naar buiten kan. Haar mooie naam dankt ze aan de Engelse edeldame Lady Clive kleindochter van Robert Clive de stichter van het Britse rijk in Indië. Loftrompet

Het Clivia-geslacht telt slechts drie soorten waarvaan er maar eentje – Clivia miniata – als kamerplant in cultuur is. De plant bezit opvallende, trompetvormige bloemen die met tien tot twintig bijeen staan en een bolvormige waaier vormen. De bloemen zijn meestal warm rood of oranje gekleurd, maar enkele variëteiten bezitten ook lichtgele bloemen (o.a. ´Citrina´). Wit-, abrikoos- of geelbloeiende planten zijn in de handel een stuk moeilijker te vinden. Indien u er eentje ziet, koop hem dan meteen, want mogelijk krijgt u hiertoe niet meer de kans.

 

De bloemen staan gegroepeerd op een lange en dikke bloeistengel die van tussen de stevige bladeren omhoog rijst. Doordat de bloemen niet allemaal tegelijk bloeien is er een lange bloeiperiode. De bladeren spreiden zich paarsgewijs langs weerszijden van de stengel uit en lijken de plant vleugels te geven. Om de groei van de bladeren niet te verstoren, mag de plant nooit worden gekeerd en moet ze altijd dezelfde stand ten opzichte van het licht behouden.

 

Bijzondere verzorgingseisen

  • Rijkelijk bloeiende plant met verschillende kleurvariëteiten. Lange en dikke, overhangende paarsgewijze bladeren. De bladeren zijn meestal donkergroen maar er bestaan ook bonte bladvariëteiten.
  • De wortelkluit steeds goed vochtig houden, behalve gedurende de rustperiode tussen oktober en januari om de bloei op gang te trekken. Niet al te gevoelig voor droge lucht, maar rond 50% is ideaal.
  • Niet winterhard. Matig warm houden. Vanaf oktober evenwel koeler zetten; bij voorkeur rond de 10´C. In de zomermaanden mag de plant ook buiten staan.
  • Halfbeschaduwde standplaats aan de oost- of westkant. Tijdens de groeiperiode nooit draaien t.o.v. het licht, zonodig van een merkteken voorzien.
  • Goed gedraineerde standaardpotgrond waaronder klei of leem evenals wat scherp zand en grove bladaarde wordt gemengd. Toevoeging van bloed-, hoorn-, beender- of gesteentemeel of goed verteerde koemest bevordert de bloei. Enkel tijdens de groeiperiode – van februari tot juli – om de veertien dagen voedsel toedienen. Daarna, tot aan de rustperiode, enkel nog om de zes weken bemesten. Jonge planten jaarlijks verpotten; naarmate de planten verouderen, wordt de verpotperiode uitgesteld.

Vermenigvuldiging

Door het afsnijden van de zijspruiten van oudere planten. De plant kan ook uit zaad worden opgekweekt, maar het duurt lang vooraleer de zaailingen bloeien.

Bron: Geert Devriese – Website VLAM