Bomen en hagen

Prunus is een enorm en gevarieerd geslacht met 430 soorten voornamelijk bladverliezende sierbomen, fruitbomen, heesters, vaste planten edm. Onder de sierheesters en sierbomen zijn vele soorten met de zo geliefde vroegbloeiende roze of witte lentetooi. De meeste soorten zijn winterhard en men kan ze gemakkelijk kweken. Een aantal soorten heeft rijke herfsttinten en enkele ook mooie (lekkere) vruchten. Sierprunussen dragen kom- of schotelvormige bloemen met vijf, meestal afgeronde kroonbladeren. Bij het fruit vinden we er de kersen, krieken en pruimen. Ook de groenblijvende paplaurier behoort tot dit geslacht.

Prunus spinosa, de sleedoorn of zwarte doorn is afkomstig uit Voor-Azië en al sinds de laatste Steentijd verspreid in geheel Europa. Deze gemakkelijke kleine struik houdt van zon, licht, kalkrijke grond en kan zeer goed tegen droogte. De tot 4 m hoge, doornige struik heeft elliptische, afwisselende en gezaagde bladeren op een korte steel. De ijle takken eindigen in een doorn. Robuuste pionierstruik voor kalkrijke grond.

De kleine, witte, vijftallige bloemen hebben een korte steel en ruiken naar amandelen. Ze bedekken de gehele struik en verschijnen eerder dan de bladeren. De 1 cm dikke, ronde vruchten zijn zwartblauw, licht berijpt en staan rechtop op een korte steel. Ze zijn rijp in september en oktober. Het zurig bittere vruchtvlees is pas na de vorst eetbaar. Het bevat 0.4-0,5 procent organische zuren, evenveel pectine, 5-10 procent suiker, 12 procent mineralen en ongeveer 100 mg vitamine C. Ze kunnen gedroogd worden gegeten en in vruchtensap, moes, wijn likeur, gelei en marmelade.

Prunus cerasifera of kerspruim is afkomstig uit de ravijnen en rivierdalen van de bergen van Midden- en Klein-Azië. Hij is een – vaak meerstammige boom of struik. Hij heeft een smalle piramidevorm en in zijn jeugd doorns. De bloemen zijn wit en hebben een roze hart. Hij bloeit vroeg, maar kan zichzelf niet bevruchten. De ronde vrucht heeft een korte steel en een doorsnede van 2-4 cm. De kleur loopt van groen met geel tot rood en blauw.

De pit is met het vruchtvlees vergroeid. De vrucht wordt vers gegeten of gedroogd, in jam, als sap of in brandewijn verwerkt. Dit struikgewas wordt vaak gebruikt om onvruchtbaar land opnieuw te cultiveren en is bestand tegen droogte. Wie een regelmatige oogst verlangt zal zo nu en dan mest moeten toedienen. Vermeerderen kan door zaaien. De rassen worden vermeerderd door stekken of veredelen.

Prunus mahaleb komt voor in Zuid- en Midden-Europa en wordt in ons land in tuinen aangeplant. Deze grote struik wordt tot 8 m hoog en lijkt soms op een boom. De witachtige, onopvallende bloemen zitten met drie tot twaalf in rechtopstaande trossen. De bloeitijd is in april en mei. De lichtrode tot zwartblauwe vruchten zijn slechts 5 mm groot en hebben weinig vruchtvlees.

Oogsttijd: juli-augustus

De weichselboom heeft een voorkeur voor warme, zonnige, zelfs hete groeiplaatsen en kalkhoudende grond, maar groeit ook op vlak, rotsig terrein. Hij ontwikkelt een wijdvertakt, breed en onder gunstige omstandigheden diep wortelstelsel. De boom wordt vaak aangeplant in parken, straten en langs snelwegen. Hij gedijt niet in natte, zure, extreem voedselarme en zandige grond.

De boom is geschikt als onderstam voor het veredelen van zure en (zelden) zoete kersen. Hierdoor is het telen van kersen op minder goede grond mogelijk en kan de groei worden geremd:

  • De weichselboom en de zure kers verdragen elkaar goed.
  • Het enten van de zoete kers op Prunus mahaleb kan problemen geven. Vaak groeit hij eerst goed en snel, maar verkommert hij in het vijfde tot zevende jaar en sterft dan af.

Een Prunus mahaleb die men laat uitbloeien, levert zaailingen met een grote variatie. De hierop geënte bomen tonen daarom verschillen in groei en vruchtopbrengst. Door selectie van de moederboom is het mogelijk de variatie te verkleinen. Gecontroleerd zaad is in de handel verkrijgbaar: ook vegetatieve vermeerdering is mogelijk.

KERSEN (zoete kers)

Standplaats

Kersen verlangen een zonnige standplaats op een luchtige, voedselrijke bodem. Natte standplaatsen worden slecht verdragen. Bomen kunnen zeer oud worden: tot 25-30 jaar maar worden meestal op latere leeftijd aangetast door ziekten. Alle wonden worden dan ook best met entwas afgeschermd.

Aankoop

Kies altijd voor bomen geënt op virusvrije onderstammen (met label). Er zijn tal van rassen die we vnl. onderscheiden in zachte, vroegrijpe en harde laatrijpe kersen. Vermeerdering door enten. Onderstammen door zaaien.

Prunus avium ´Bigarreau Burlat´ geeft mooie, dikke vruchten met donker vruchtvlees. Er kan geplukt worden vanaf juni. Het is dus een vroege kers. Gedijt op warmere plaatsen.
Prunus avium ´Hedelfinger´ is een dikke, late, rode, zeer bekende, hoogwaardige dessertkers. Een heerlijk smakende zoete kers die laat rijpt.
Prunus avium ´Kassins Frühe´ heeft bruinzwarte, zachte vruchten. Deze zijn zoet en sappig en hebben geen last van maden.
Prunus avium ´Merton Glory´ heeft zeer grote, zachte zoete kersen die lichtrood gekleurd zijn. Ze barsten echter gemakkelijk en zijn gevoelig voor transport.

KRIEKEN (zure kers)

De Prunus cerasus is de oervorm van de zure kers. De soort is verspreid over Midden-Europa, Klein-Azië en de Kaukasus. Men neemt aan dat enkele van hen kruisingen van zijn Prunus avium en Prunus fruticosa. De laatste soort is vooral verspreid bij het Aral Meer en in het Wolga-gebied. De zure kers is een gemiddeld snelgroeiende boom of heester, vaak met een overhangende groeivorm, die 16-25 m2 aan ruimte nodig heeft. De bloemen ontluiken begin mei, dit is later dan die van de zoete kers.

Tussen half juli en half augustus zijn de kersen rijp. Rauw zijn de vruchten minder goed te eten dan die van de zoete kers vanwege het hoge zuurgehalte. Enkele rassen zijn weliswaar zeer zuur, maar, indien geconserveerd met suiker, ook zeer smakelijk. Bijna alle zure kersen zijn zelffertiel. Ze verdragen geen hoge grondwaterstand! De teelt van de zure kers is de laatste jaren aanzienlijk toegenomen en hij is daarmee de belangrijkste kersensoort geworden. Hij wordt vooral geteeld in Duitsland, Nederland, Polen, Tsjecho-Slowakije, Hongarije en Joegoslavië. Ook in de VS bestaat een omvangrijke cultuur.

Standplaats

Alle zure kersen reageren dankbaar op humusbemesting in de vorm van stalmest of compost en op losse grond. Hoewel sterke bemesting grotere vruchten oplevert, kunnen deze sneller barsten en vermindert de smaak van de vruchten. De vruchten van de zure kers barsten minder snel dan die van de zoete kers, ze worden minder gegeten door vogels en ook minder snel aangetast door de fruitvlieg. Ze zijn wel gevoelig voor moniliarot, bladziekten en virussen.

De zure kers is met armere grond tevreden dan de zoete kers. Voor aanplant in zandgrond wordt hij meestal op een onderstam van de weichselboom veredeld (Prunus mahaleb) en in zware grond op een vogelkers (Prunus avium). Stagnerend vocht wordt slecht verdragen en de groeiplaats moet luchtig zijn. Vanwege de gevoeligheid voor hout- en bladschimmels zijn groeiplaatsen met een hoge luchtvochtigheid, vooral warmvochtige plaatsen af te raden.

Aankoop

Kies altijd voor bomen geënt op virusvrije onderstammen (met label). Er zijn tal van rassen die we vnl. onderscheiden in zachte, vroegrijpe en harde laatrijpe kersen. Vermeerdering door enten. Onderstammen door zaaien.

Prunus cerasus ´Morel´ heeft een duidelijk andere scheutontwikkeling dan de andere rassen. Bij hem vormt alleen de eindknop aan de eenjarige twijgen een nieuwe scheut. Alle andere knoppen vormen bladeren, bloemen of vruchten, maar geen nieuwe scheuten. De scheuten verkalen en er ontstaan lange, draadvormige takken, die onder hun eigen gewicht en dat van de vruchten doorbuigen, waardoor de typische hangende groei vorm ontstaat.

PRUIMEN

Prunus domestica, de eigenlijke pruim, wordt ook wel ronde of eierpruim genoemd. Er is een groot aantal rassen in allerlei verschillende kleuren. De vruchten rijpen meestal iets eerder dan die van de kwets: ze zijn rond tot ovaal en hebben een duidelijke inkeping. Ze zijn geelrood tot blauw en meestal berijpt. Het vruchtvlees is zacht, valt bij koken uiteen en is groenachtig- tot goudgeel. Het is sappig, zoet en heeft een heerlijke smaak. Niet alle rassen hebben een losse pit. De pit zelf is rondachtig en buikig.

De wilde vormen komen waarschijnlijk uit de Kaukasus, respectievelijk Klein-Azië. Men vermoedt dat de huidige rassen zijn ontstaan door natuurlijke kruising in de late Steentijd tussen Prunus cerasifera (kerspruim) en Prunus spinosa (sleedoorn). In Griekenland werden pruimen al 2500 jaar geleden geteeld. Opgravingen uit de Steentijd langs het Bodenmeer in Duitsland hebben uitgewezen dat daar toen al kwetsachtige vormen groeiden.

Onderstammen

De boomgrootte kan bij pruimen worden beïnvloed door de keuze van de geschikte onderstammen:

* Op slechte grond en op de rand van het verspreidingsgebied zijn als onderstam aan te bevelen Myrobalanna en Mariapruim GF8-1. Beide zijn snelgroeiend en geschikt voor grote bomen. Er kan pas in het vierde of zesde jaar worden geoogst.

* Voor goede, diepe grond worden St. Julien-onderstammen aanbevolen (St. Julien A, GF 655-2, St. Julien d´Orléans). Rassen op deze onderstammen blijven kleiner, krijgen eerder vruchten en de opbrengst is regelmatiger.

* Voor zeer goede grond en een intensieve verzorging worden Ishtara en Feroley aanbevolen. Deze onderstammen induceren een zwakke groei.

Standplaats

Pruimen houden van een kalkrijke standplaats in de volle zon. De bekende fruitproductiegebieden zijn meestal op zwaardere kleigronden gelegen, maar ook op zandgrond zijn pruimen te kweken. Door eens per jaar kalk toe te dienen en meerdere malen per jaar koemestkorrels of compost te geven houdt u de bomen gezond.

Vermeerderen door zaaien of afnemen van grondscheuten, rassen door enten.

Prunus domestica ´Auerbacher´ is een kwets die ook gebruikt kan worden als haag.
Prunus domestica ´Bühler Frühzwetsche´ geeft middelgrote blauwe vruchten met een stevige bepoederde schil. Het vruchtvlees is geelachtig met een gemakkelijk loslatende pit.
Prunus domestica ´Président´ gedijt het beste op een warme groeiplaats en heeft een zeer hoge opbrengst.
Prunus domestica ssp. italica, de reine claude, vormt grote, ronde vruchten met een inkeping. De kleur varieert van groen via geel en roodachtig violet tot blauw. Het groene tot gele vruchtvlees is stevig, zoet, sappig-waterig, aromatisch en meestal met de pit vergroeid. De pit lijkt op die van de pruim.

AMANDELEN

Prunus dulcis, de amandel wil het op een warme plaats best doen. Bij ons wordt hij in de eerste plaats gekweekt voor de rijke roze bloesem, maar onder warme omstandigheden worden ook de eetbare vruchten gevormd. Het natuurlijke verspreidingsgebied van de amandel is het westen van Midden-Azië. De Grieken en later de Romeinen zorgden ervoor dat de amandel in het gehele Middellandse Zeegebied werd verspreid.

De meestal kleine boom wordt tot 8 m hoog en heeft een slanke, rechtopstaande groeivorm. De kleur van de schors is grijs tot roodachtig. De donkergroene, ruw gezaagde bladeren hebben een bladsteel vol klieren en worden 5-10 cm lang. De witte tot zachtroze bloemen zitten aan kortloten en verschijnen eerder dan de bladeren. De langwerpig-eironde vrucht is 4-5 cm lang, grijsgroen en zacht viltig. Het taaie, leerachtige vruchtvlees springt bij rijpheid over de lengte open. Iedere vrucht bevat één zaad. Het omhulsel is geel-bruinachtig en heeft puntvormige groeven en een vezelachtige structuur. De zaden hebben een kaneelbruine huid en wit vlees.

Zoete amandelen zijn zeer aromatisch en smakelijk. Vanwege zijn vroege bloei verlangt de amandel een zeer warme groeiplaats. Het hout zelf heeft niet zoveel last van kou. De kans dat bloemen en jonge vruchten bevriezen is bij ons zeer groot. De amandel stelt geen hoge eisen aan de grond en kan goed tegen droogte. Vochtige en koude grond is ongeschikt.

Oogsttijd : september-oktober

Standplaats

Amandelbomen houden van een gras- en onkruidvrije grond die bedekt is met een mulchlaag. Ze verlangen weinig mest, de mulchlaag is vaak al voldoende.

Vermeerdering

Door zaaien of veredelen van de rassen op speciale onderstammen. Zaailingen worden zelden aangeboden omdat ze niet erg raszuiver zijn. Meestal worden benoemde rassen op de bijpassende onderstammen veredeld.

De bladeren van Prunus dulcis ´Robijn´ zijn groen. Het is een goede vruchtdragende variëteit. Voor de bestuiving is een Perzik nodig. Deze heester of boom groeit tot circa 5 meter hoogte. Hij verdraagt een temperatuur tot -20 gr. C. Heeft een opvallende bloeiwijze. De vruchten zijn bruikbaar in de keuken (amandelnoten). Een zeer gezonde groei.

PERZIKEN

Prunus persica, de oorspronkelijke wilde vorm van onze rassen kwam uit Midden en Noord-China. Via Voor-Azië en het Middellandse-Zeegebied kwamen ze naar Europa, waar ze eeuwenlang in oranjerieën en kloostertuinen werden geteeld. Het zwaartepunt van de Europese teelt ligt in Zuid-Frankrijk, Noord-Italië en Griekenland vanwege het gunstige klimaat. Tegenwoordig worden ze ook in Hongarije en Oostenrijk verbouwd.

Perziken zijn ideale fruitbomen voor de tuin. Deze meestal boom- of struikachtig groeiende plant wordt als laagstam geteeld tot maximaal 3 m hoogte. De bladeren zijn smal, lang en weinig behaard. De roze bloemen zijn zeer fraai. Alle rassen zijn tweeslachtig en op enkele uitzonderingen na zelfbevruchtend. Men hoeft dus geen andere bomen te planten om de oogst veilig stellen. De vruchten zijn betrekkelijk groot, afhankelijk van het ras tot meer dan 400 gram, rond tot elliptisch, en ze hebben aan één zijde een buiknaad.

De perzik heeft een fluwelige geelrode huid. De bloemen zijn erg vorstgevoelig, de bomen hebben beurtjaren. Kies vooral een goede, zonnige, hooggelegen standplaats uit. Een goede hergroei bekomt men als men bij het planten de lange twijgen op 1/3 insnoeit. De beste planttijd is februari. De meeste perzikrassen zijn erg gevoelig aan de krulziekte.

Rassen die waarschijnlijk tolerant zijn voor deze schimmel zijn o.a. ´Lieveling´, ´Reine de Vergers´, ´Red Haven´ en ´Fertile de Septembre´.

Smaak

Men heeft witvlezige perziken en ook geelvlezige perziken. Boomgerijpte witvlezige perziken zouden het lekkerste zijn. Op droge, arme zandgronden is als onderstam de perzikzaailing het meest geschikt. De kwaliteit van de smaak hangt echter meer af van de vruchtgrootte, groeiplaats, ras en rijpheid dan van de kleur van het vruchtvlees.

Plukken

Belangrijk is ook het uitdunnen van de vruchten. Een overmatige vruchtzetting is een aanslag op de boom en resulteert in kleine vruchten en onvoldoende groei van de scheuten. Ongeveer vier weken na de bloei worden de overtollige vruchten verwijderd, zodanig dat de onderlinge afstand tussen twee vruchten minstens een handbreedte bedraagt. Rijping volgt binnen twee of drie weken. De vruchten aan de boom laten rijpen, om de drie dagen plukken en ze laten narijpen, zodat het vruchtvlees gemakkelijk loslaat van de schil en de pit. De overgebleven vruchten kunnen vervolgens verder groeien en rijpen.

Standplaats

Een zonnige standplaats en een kalkrijke grond zijn nodig. Te natte standplaatsen zijn funest. Ze hebben weinig ruimte nodig en behoeven nauwelijks te worden bespoten. De aan de boom gerijpte vruchten zijn vaak net zo lekker als de geïmporteerde vruchten. Perziken hebben vooral veel water nodig tijdens intensieve celdeling, dat wil zeggen kort na de bloei en vlak voor de rijping van de vruchten.

Aankoop

In het algemeen plant men uitsluitend eenjarige, veredelde planten aan, omdat de oudere exemplaren slechts langzaam groeien en zich haperend verder ontwikkelen. Men plant bij voorkeur in het voorjaar en plaatst de bomen van tevoren een dag lang in water. Snij de sterkere wortels aan het uiteinde glad af en controleer op gezondheid (het snijvlak moet wit zijn).

Planten

Men plaatst de boom in een diep gat, zodanig dat de entplek ongeveer een handbreedte boven de grond uitsteekt. Het gat wordt aangevuld met humusrijke tuingrond (zonder turfmolm) en drukt de wortels voorzichtig aan. Giet meermaals rijkelijk en dek de boomschijf tegen uitdrogen af met humus, turfmolm, stro of zwarte folie. Ook daarna geeft men regelmatig water. De bomen worden op een onderlinge afstand van 4-5 m aangeplant. De boom moet gesnoeid worden in overeenstemming met de gereduceerde wortelmassa.

Prunus persica ´Amsden´ heeft betrekkelijk winterharde bloemen en hout. De vruchten zijn middelgroot en witvlezig. Het vruchtvlees laat niet gemakkelijk los van de pit. De oogst is vroeg en groot. De rijptijd is half tot eind juli.

Prunus persica ´Bloedperzik´ is een uitgesproken liefhebbersoort met rood vruchtvlees, die meestal door zaaien wordt vermeerderd en niet wordt geënt.
Prunus persica ´Kernechter von Vorgebirge´ is een oud ras dat beduidend minder opbrengst heeft dan de nieuwere rassen met vruchten van geringere kwaliteit.
Prunus persica ´Redhaven´ is een snelgroeiende boom met een brede kroon. De vruchten zijn groot en geel, rood aan de zonzijde en iets donzig. Het vruchtvlees is donkergeel, sappig, fijn, niet vezelig, fris en aangenaam zuur. De schil en pit laten gemakkelijk los van het vruchtvlees. De rijptijd is vanaf half augustus. Dit ras is de belangrijkste geelvlezige vorm wat betreft opbrengst en kwaliteit.