Wie dol is op vergeet-mij-nietjes en in mei met enige spijt de morsig geworden planten uit de grond trekt (dan hebben ze zich allang uitgezaaid): er zijn opvolg vergeet-mij-nietjes! Tot ver voorbij juli kun je vergeetachtige bloemetjes in je tuin hebben.
Wie van vergeet-mij-nietjes houdt heeft ook geen keurig nette tuin. Dat komt goed uit, want beide opvolgers zijn een beetje slordig, de tweede meer dan de eerste.
De eerste is Brunnera. Brunnera, de Kaukasische vergeet-mij-niet, is een vaste plant die van maart tot eind mei bloeit. De plant komt in een paar smaken wat bladkleur en bladvorm betreft. Meestal is het ruwe blad groot, hartvormig en groen, maar er zijn kweekvormen van Brunnera macrophylla met mooi zilverig wit of zelfs zilverig geel getekend blad. Zulk blad zie je pas goed op een licht beschaduwde plek. Daar wordt de grond ook niet snikheet: Brunnera houdt van koele voeten en humus door de grond (bladaarde, compost). De groenbladigen kunnen goed tegen tocht en wind. Zet er een paar bij elkaar, die zich gestaag zullen uitbreiden.
De echte slordevos Pentaglottis, ook wel overblijvende ossentong genoemd, bloeit van april tot soms wel in september, maar dan moet je de bloempjes echt zóeken. Ik gapte drie stukjes wortelstok uit een boomperkje waar niemand ooit naar omkijkt en van waaruit de wijde omgeving be-pentaglost is. Een van de vele planten staat op deze foto. De drie staan nu op een beschaduwde, vrij droge plek in mijn bostuin en maken het goed 😉 Dat wil zeggen dat ze smalle onderste bladeren maken en wortels, en dat ze volgend jaar de lucht in gaan. Pentaglottis wordt op prettige, koele grond zo´n 100 cm hoog, bloeit niet rijk maar wel lang en met opvallend hemelsblauwe bloempjes. Het blad is -alweer- ruw, behaard en ovaal. De plant wandelt via wortelstokken alle kanten uit, maar wat je niet aanstaat knip je gewoon af.
Omdat het zo´n hoge en wat slungelige plant wordt, is het handig om hem bijvoorbeeld tussen hoge herfstasters te zetten of tussen struikjes als steunpilaar: koel aan de voeten, zon op de kop. Het is een stinsenplant, dus eentje die in vroeger tijden is geïmporteerd om op buitenplaatsen en landgoederen te verwilderen. De herkomst zou Zuidwest-Europa zijn of het Midden-Oosten, maar de Egypenaren maakte van de wortels al rode verfstof. Net als haar zusjes uit de Boragefamilie is het een bijenplant.