Ik heb getracht van dit uit 6 hoofdstukken bestaande rapport een korte samenvatting te geven. Ik doe dit per hoofdstuk door eerst een aantal kernachtige uitspraken te noemen, gevolgd door een samenvatting van de conclusie. Het een en ander afgewisseld door foto’s van minder (in Nederland) bekende groenten. In het najaar van 2003 heb ik meegedaan aan bovengenoemd onderzoek. Uitvoerder was Sara Mulder, student biologie aan de Wageningen universiteit. Opdrachtgever Coen Jute, directeur van de stichting de Nationale Proeftuin en Patricia Howard, professor aan de Wageningen Universiteit.
Hoofdstuk 1: Inleiding
Oude minder bekende gewassen kunnen een rol spelen in het voorkomen van misoogsten door ziekten, plagen en klimaatsverandering. Dit werd als reden genoemd om ze te behouden en min of meer als doel van het onderzoek. Het doel van dit kleine onderzoek was mede om te bekijken om of een groter onderzoek zinvol is. De geselecteerd tuinders zijn tweemaal bezocht. Bij het eerst onderzoek werd de tuin bekeken en bij het tweede bezoek is via een vragen lijst dieper ingegaan op de kennis en motivatie van de diverse tuinders. Er waren 13 geselecteerde tuinders te weten: 8 particulieren, 4 stichtingen en 1 kwekerij.
Hoofdstuk 2: De tuinen
De grootte van de diverse tuinen is over het algemeen vrij groot. Om te voorkomen, dat er door kruisbestuiving variaties verloren gaan hebben een zestal tuinders zogenaamde satelliettuintjes.
Alle tuinders hechten een grote waarde aan vrijheid. Ze houden niet van door anderen opgestelde regels. Zij gebruiken maken gebruik van wisselteelten en zaaikalenders, maar dit meer volgens eigen inzicht, dan als wetmatigheid. Onkruid (ongewenste planten) op de tuin is minder erg, zolang je er geen last van hebt is het geen ongewenste plant.
Over het algemeen wordt weinig gebruikt gemaakt van bestrijdingsmiddelen. In noodgevallen wordt gekozen voor eigengemaakte of biologische middelen. Door de variatie van veel gewassen en de grotere resistentie van inheemse gewassen is dit minder noodzakelijk. Een rupsenvraat is minder erg dan gif op de plant. De kennis van tuinieren hebben zij doorgaans opgedaan door privécontacten, eigen ervaring en uit boeken.
Hoofdstuk 3: Biodiversiteit in tuinen
Voornamelijk voelt men zich aangetrokken tot Oud Hollandse gewassen. De zaden zijn voornamelijk afkomstig van kennissen, eigen teelt en tuincentra en in mindere mate van over de grenzen. De twee belangrijkste redenen voor het hebben van diverse soorten zijn interesse en cultuurhistorische waarde. De tuinders bij wie het laatste het belangrijkste is blijken meer betrokken te zijn bij het behoud van biodiversiteit dan de eerder genoemde groep.
Een gedeelte ziet de variatie in hun voedsel als het belangrijkste, terwijl een ander een collectie van een bepaald of meerdere rassen wil aanleggen. Meerdere malen werd het minder gevoelig zijn voor ziekten en plagen aangeroerd. Naast het zelf promoten van biodiversiteit in gebruiksgewassen, werd ook diverse malen naar een geldelijke rol van de overheid verwezen om de biodiversiteit te vergroten.
Hoofdstuk 4: Biologische landbouw
Elf tuinders zeggen een voorstander te zijn van de biologische landbouw. Hun voornaamste reden hiervoor is dat biologische landbouwbeter in balans is met de omgeving en gezonder voor de consumenten. En de kans op ziekten en plagen in de gewassen is kleiner. Er bestaan echter wel twijfels over de overlevingskansen. Als verbetering denkt men dat het verschil in smaak de doorslag kan geven. Wanneer er duidelijk een smaakverschil valt waar te nemen zullen meer mensen producten van biologische landbouw gaan kopen. Ook voor de overheid is hier een taak weggelegd. Door bijvoorbeeld een lagere milieubelasting voor deze producten in te voeren.
Hoofdstuk 5: Nationale Proeftuin
De Nationale Proeftuin is een stichting die als doel heeft het behoud van biodiversiteit. Zij probeert daarom diverse tuinders actief te betrekken bij het behoud van biodiversiteit. Een van hun middelen is de opzet van een zadenruilbeurs. Dit doet zij onder andere via de website nationaleproeftuin.nl Een tiental tuinders vinden de stichting nuttig. Ongeveer de helft van de bij het onderzoek betrokken tuinders maken gebruik van de ruilbeurs. Ook werden door hen enkele tips gegeven om deze stichting beter te laten werken.
Hoofdstuk 6: Conclusies en aanbevelingen
Door de grote verschillen het kleine aantal ondervraagde tuinders is een algemene conclusie moeilijk te trekken. In feite is dit hoofdstuk min of meer een herhaling van de voorgaande hoofdstukken. Ik zal mij dus beperken tot de belangrijkste. Door hun grote oppervlakte vergen de tuinen veel tijd. Alle tuinders hechten veel waarde aan hun vrijheid en maken zelf uit wat belangrijk is. Zij nemen het niet zo nauw met onkruid wieden en bestrijding van ongedierte: ”Waar ik geen last van heb, dat haal ik niet weg”.
Contacten met anderen zijn de bronnen voor kennis en nieuwe gewassen. De meeste kennis is niet afhankelijk van geschreven bronnen, maar is afhankelijk van een paar mensen die deze bezitten. Bij groententelers is variatie in smaak belangrijk. Bij toevallige contacten wordt door alle tuinders hun enthousiasme voor biodiversiteit overgedragen. En laten met trots hun tuin aan andere zien. Mocht uit dit onderzoek blijken, dat moestuinen echt een rol spelen in behoud van biodiversiteit, dan moet worden gezocht naar een methode om de biodiversiteit meer georganiseerd te kunnen bewaren.
Nawoord
Naar aanleiding van dit onderzoek is door het Centrum voor Genetische Bronnen (CGN) een discussiemiddag op 29 september 2004 belegd te Wageningen. De lijst van genodigden bestaat tot nu toe uit 16 organisaties en 3 particulieren.
Bronnen Pieter Bimmel 2004, het volledige rapport is als volgt op het web te vinden op nationaleproeftuin.nl, bewerking Rudi Van Overloop 2008