In de Benelux komen ongeveer 400 soorten loopkevers voor, waarvan er zo’n 26 soorten veelvuldig worden aangetroffen in akkers en grasland. Zoals de naam al doet vermoeden zijn loopkevers uitgesproken bodeminsecten. Velen hebben dan ook graafpoten en kunnen snel lopen. De meeste loopkevers zijn carnivoor, dus nuttig. Het is uiterst belangrijk om de loopkevers te kunnen onderscheiden van andere kevers die vaak schadelijk zijn. De meeste loopkevers zien er echter niet erg bijzonder uit, ze zijn vrij groot en kunnen zeer uiteenlopend van vorm zijn. De meestal gladde dekschilden zijn doorgaans zwart maar kunnen ook metaalachtig van kleur zijn, en voorzien van groeven in de lengterichting. De dekschilden liggen plat op het achterlichaam. Ze vliegen zelden en soms zijn de dekschilden zelfs met elkaar vergroeid.
Alle loopkevers hebben opvallende samengestelde ogen (zoals bij vliegen). Enkelvoudige puntogen komen bij loopkevers niet voor. Ze hebben grote getande en puntige kaken en meestal ook een groot halsschild. Ze zijn gemakkelijk te onderscheiden van andere kevers omdat de poot uiteinden bestaan uit 5 leden en met aan het laatste lid een paar klauwen. De poten zijn overigens vrij lang. Om het onderscheid te kunnen maken met snuitkevers, waarvan de meeste schadelijk zijn, kijkt men best naar de vorm van de voelsprieten. Als deze geknikt zijn dan heeft men te maken met snuitkevers.
De meeste loopkevers zijn heel snel opgeschrikt, en als ze zich bedreigd voelen scheiden ze een slecht ruikende en smakende stof af.
Omgeving en levenswijze
Loopkevers komen in alle mogelijke milieus voor. De soorten die op akkers voorkomen zijn meestal niet gebonden aan een bepaalde omgeving. Ze migreren al vroeg op het seizoen vanuit hun (winter)verblijfplaatsen aan de rand van de percelen (bermen en heggen), naar de akkers, waar ze de plagen reeds vroeg in hun ontwikkeling kunnen hinderen. Ze leggen hierbij dagelijks afstanden af van 50 tot 150 meter, waarbij we mogen veronderstellen dat ze zich dus over het hele perceel verspreiden. De meeste zijn nachtdieren en houden zich overdag schuil onder de grond of in dood hout en dergelijke.
Om aan te tonen dat deze onbekende nuttigen veelvuldig aanwezig zijn in onze percelen, kunnen we voortgaan op tellingen. Zo kan men in tarwe en gerst ongeveer 85 stuks vinden per are, in aardappelen en bieten 65 en in grasland en klaver 30 stuks per are. Met behulp van bodemvalletjes kan bovendien worden aangetoond dat op de niet behandelde akkerranden er een grote diversiteit aan loopkevers voorkomen. De meeste soorten zijn holbewoners en leven op de bodem. Er zijn er ook die enkel in de bodem leven en andere vinden we vaak terug op grassen en kruidachtige planten. Sommige leven zelfs in de bomen, zoals de Dromius quadrimaculatus (foto onder) die we in boomgaarden tegen komen op de schors en daar leven van kleine insecten.
Voeding
De meeste loopkevers zijn carnivoor, hoewel er ook plantenetende loopkevers voorkomen. De larven zijn echter altijd carnivoor en eten zeer uiteenlopende prooien zoals wormen, rupsen, bladwesplarven, vliegenmaden, wantsenlarven en springstaarten. Sommige soorten hebben zich echter gespecialiseerd. Lebia soorten bijvoorbeeld eten in hoofdzaak haantjeslarven. Carabus auratus jaagt in hoofdzaak op de larve van de meikever en de coloradokever. Andere zijn dan weer gespecialiseerd in het eten van huisjesslakken.
De geheel of gedeeltelijk plantentende kevers voeden zich meestal met graszaden en zaden van de wilde peen. De voor de landbouw zéér nuttige Harpulus affinis, vreet soms aan aardbeien. De meeste soorten loopkevers zullen zelden in de gewassen kruipen, zelfs niet wanneer er veel prooien op voorkomen. Dit is echter geen bezwaar, aangezien er heel wat plagen zijn die zich ontwikkelen in de grond en aan de voet van de gewassen, zoals wortelluizen, ritnaalden en wortelvliegen.
Voortplanting
Net zoals bij alle kevers doorlopen ze een volledige gedaanteverwisseling, van ei, via larve en pop tot volwassen insect. De meeste soorten hebben één generatie per jaar. Een aantal soorten planten zich voort in het voorjaar, de larven ontwikkelen zich gedurende het seizoen en overwinteren als kevers. De anderen planten zich voort aan het einde van de zomer, en bij deze overwinteren zowel de nieuwe larven als de oude kevers.
Ontwikkelingsstadia
De levenscyclus van de meeste soorten is echter nog niet grondig bestudeerd. De larven zijn langgerekt en hebben goed ontwikkelde poten en gelijken een beetje op deze van het lieveheersbeestje. Deze erg actieve larven leven in of op de bodem, op plaatsen waar prooien overvloedig voorkomen, zoals onder losse schors en onder afgestorven loof. De larven zijn allemaal carnivoor en voeden zich net als de volwassen kevers met diverse insecten. De totale ontwikkelingsduur van de meeste larven bedraagt 8 tot 9 maanden. De verpopping gebeurt in een hol die de larve uitgraaft in de grond. De kevers blijven meestal een paar jaar leven.
Bespreking van enkele soorten
Bodem bewerkingen, bemestingen en chemische bestrijdingen hebben een grote invloed op de populatie loopkevers. Sommige soorten zijn zeer gevoelig voor deze cultuuringrepen. Andere soorten ondervinden hiervan minder hinder en worden soms bevoordeeld en zullen zich juist goed gaan ontwikkelen. Deze soorten noemt men ‘cultuurvolgers’. Het zijn dan ook die soorten die we gaan aantreffen op onze akkers. De voor de land- en tuinbouw interessante soorten kunnen we indelen in perioden wanneer ze zich voortplanten. Zo komen loopkevers die zich in het najaar voorplanten meer frequent voor in wortelgewassen, en soorten die zich in het voorjaar voortplanten eerder in graangewassen. Het verschil is te wijten aan de verschillende teeltmethoden en het verschillend heersend microklimaat onder de gewassen.
We kunnen deze twee groepen verder indelen in soorten die houden van vochtige omstandigheden en bijgevolg eerder voorkomen op rijke klei en leem gronden en/of onder gewassen met een dik loofpakket zoals aardappelen en bieten. De soorten die houden van een warm en droog klimaat komen we dan weer eerder tegen op iets armere, zanderige gronden en/of onder gewassen zoals tarwe. Het is echter niet bekend of loopkevers gebonden zijn aan bepaalde teelten, maar bij de teelt wisseling zijn er wel duidelijke verschuivingen in dominantie waar genomen van soorten die zich in het voorjaar voortplanten of in het najaar.
I. Soorten die zich voortplanten in het voorjaar – droogte minnende loopkevers
Anchomenus dorsalis (Agonum)
Voedt zich hoofdzakelijk met bladluizen, maar ook met cicaden en insectenlarven. Komt vooral voor in een droog microklimaat zoals in graanakkers en gerst, maar ook in grasland. Ze zijn vrij tolerant ten opzichte van zware bemesting. Het is een extreme cultuurvolger. ’s Nacht actief, overdag zit hij onder stenen of takken. Het is een 6 tot 8 mm slanke kever met een vrij klein halsschild. De kop en het halsschild is metaalgroen van kleur. De dekschilden geelrood met in het midden een gemeenschappelijke metaalgroene ronde vlek. Poten en sprieten geelrood. De eieren worden in het voorjaar aan de onderkant van de bladeren gelegd en bedekt met een dun laagje aarde. De larven ontwikkelen zich in juli – augustus, de jonge kevers komen na 10 dagen tevoorschijn en migreren in het najaar naar de akkerranden (bosrand of heggen) waar ze op 20 cm onder de grond zullen overwinteren.
II. Soorten die zich voortplanten in het voorjaar – vochtminnende loopkevers
Loricera pilicornis
Deze soort is één van de meest algemeen voorkomende in België en Nederland. Komt voor op akkers bedekt met dicht loof (vochtminnend) en is bovendien zeer tolerant voor bodembewerkingen en bemesting. Hij is sterk gespecialiseerd in het jagen op springstaarten, die gevangen worden met de verlengde haren op zijn sprieten. De 6 tot 8,5 mm grote kever is zwart met een metaalgroene glans, rode pootuiteinden en opvallende lang behaarde zwarte sprieten. Ze kunnen vliegen. De ’s nachts actieve kevers komen wel eens af op licht. De jonge kevers kan men in het voorjaar tijdens de voortplanting dag en nacht aantreffen. De larven ontwikkelen zich van juni tot september in strooisellagen en in dood hout. Ze zijn vooral overdag actief. Ze vangen hun prooien door middel van een kleverige uitscheiding waaruit de prooien niet kunnen ontsnappen. De nieuwe generatie kevers is in het najaar nog heel actief en overwinteren in hout of mos.
Clivina fossor
Deze soort leeft ondergronds op enigszins vochtig, begroeid cultuurland en leeft hier van insectenlarven. In losse zandgronden komt hij niet voor omdat hij hierin geen gangen kan graven. Hij is 5 tot 6,5 mm groot, roodbruin tot pekzwart, de graafpoten zijn roodbruin. Voortplanting in het voorjaar, overwintering als kever. In het najaar jagen de kevers soms bovengronds, de larven leven uitsluitend in de grond.
Stomis pumicatus
Deze soort die leeft op vrij vochtige, humeuze plaatsen wordt aangetroffen in grasland en op gerstakkers. Kan zich gemakkelijk aanpassen gedurende de seizoenen aan het heersende klimaat. Hij is lichtschuw en ’s nachts actief. De zwarte kever heeft rode sprieten en poten en een hartvormig halsschild. Hij is gemakkelijk te onderscheiden van de andere loopkevers omdat deze lang gerekte bovenkaken heeft.
De voortplanting gebeurt in het voorjaar. De jonge kevers komen te voorschijn in de herfst. Overwintering als kever. De oudere kevers kunnen gedurende het ganse seizoen aangetroffen worden.
III. Soorten die zich voortplanten in het najaar – droogte minnende loopkevers
Broscus cephalotes – de dikkoploopkever
Deze kever houdt van warmte en is bestand tegen extreme droogte, komt enkel voor op zandgronden en ook op open, onbegroeide bodem. Hij is zéér vraatzuchtig en jaagt zelfs op andere loopkevers. Deze slanke grote kever heeft een lengte van 15 tot 25 mm, een grote kop en dofzwarte dekschilden. De sprieten en pootuiteinden zijn bruin. Hij is ’s nachts actief en zit overdag meestal verscholen in diepe gangen of onder stenen.
De voortplanting vindt plaats in het najaar, en zowel de larven als de kevers overwinteren. De jonge kevers verschijnen vanaf juni.
Trechus quadristriatus
Deze soort speelt een belangrijke rol bij het bestrijden van plagen in bieten en aardappelen en eet voornamelijk eieren van plaaginsecten. Hij komt echter ook veel op drogere en minder dicht begroeide plaatsen voor en is een extreme cultuurvolger. Deze kleine kever is te herkennen aan de zeer lange sprieten en de rand op zijn halsschild. Hij is ’s nachts actief en dan vooral in het late najaar tijdens de voortplanting. Hij overwintert als larve.
IV. Soorten die zich voortplanten in het najaar – vochtminnende loopkevers
Nebria brevicollis
Eén van de meest talrijke soorten in België en Nederland, die zich gemakkelijk kan aanpassen gedurende zijn ontwikkeling aan wisselende omstandigheden. Hij voedt zich met de larven en vliegen, muggen, springstaarten, luizen en mijten. Komt enkel voor op akkers met dicht gegroeid loof (vochtig en schaduwrijk). Hij is al actief vanaf maart – april in de heggen en de bossen. De kever is 10 tot 14 mm groot en heeft zwarte dekschilden en sterk gestippelde strepen. Het halsschild is kort en hartvormig. Hij is lichtschuw en enkel ’s nacht actief. Voortplanting in september. De kevers sterven in november. De larve die zich goed kan ontwikkelen onder koudere omstandigheden blijft grotendeels actief tot in januari. Verpopping in april – mei. De nieuwe kevers komen te voorschijn in mei – juni en migreren massaal van uit de bossen en heggen naar de akkers als deze dicht gegroeid zijn. Ze zijn maar korte tijd actief want in begin juli gaan ze in zomerrust tot half augustus.
Pterostichus niger
Deze soort is vochtminnend en komt voor in kruidachtige begroeiingen en op niet te droge gronden. Hij is een extreme cultuur opvolger, en eet insectenlarven. Ze zijn 15 tot 20 mm groot, geheel zwart, kunnen zéér snel lopen en zijn ’s nachts actief. De voortplanting gebeurt in de zomer. De larve ontwikkelt zich gedurende de winter tot in het voorjaar. De eerste kevers komen te voorschijn in het midden van de zomer en paren nog hetzelfde jaar, de andere kevers zullen pas de volgende zomer paren. Ze kunnen twee of meerdere jaren oud worden. Het bijzondere is dat ze nog lang actief blijven op het bodemoppervlak, en dit zelfs bij -1 ° C en dit voor het grootste deel van de winter.
V. Soorten die geen voorkeur hebben
Harpalus affinis
Deze extreme cultuurvolger heeft geen voorkeur voor bodem of luchtvochtigheid, en komt dan ook in verschillende milieus voor. De kevers voeden zich met insectenlarven, bladluizen en mieren, daarnaast eten ze ook graszaden en brengen soms schade toe in aardbeipercelen. Ze vervullen een belangrijke rol als biologische plaagbestrijder. De kevers zijn koper- of bronsachtig en hebben geelrode poten en sprieten. Ze zijn ’s nachts actief. Planten zich voort in het voorjaar en overwinteren als kever. Soms is er een tweede generatie hetzelfde jaar, waarvan de larve overwintert. Ze kunnen twee tot vier jaar oud worden. Ze zijn zeer vroeg in het voorjaar actief. Tijdens de voortplanting treft men ze ook overdag aan.
Bronnen KVLT – Dit project informeert over de natuurlijke vijanden, zowel de biologie als het biotoop en het nuttig zijn binnen bepaalde teelten wordt besproken. De invloed van chemische middelen op deze natuurlijke vijanden worden ook beschreven. Y. Marcipont 2003, bewerking RVO 2008.