Ziekte en plagen

Biologische bestrijding heeft duidelijk zijn vaste stek verworven in de kassen, toch worden we vaak geconfronteerd met nieuwe probleemplagen. Namen als Turkse mot, Floridamot, Echinotrips, Bananenboorder en Duponchelia laten de herkomst van deze ongewenste exotische gasten reeds vermoeden. De biologische bestrijding ervan liep echter niet altijd even simpel en het heeft de sector vaak behoorlijk wat energie gekost om ook tegen deze plagen milieuvriendelijke bestrijdingstechnieken te zoeken of te ontwikkelen.

Zo ook werden de biobegeleiders in het Westland sinds 2001 geconfronteerd met tabakswittevliegen in paprika en was deze plaag in meerdere siergewassen de storende factor voor het slagen van de biologische bestrijding.

Reeds begin jaren negentig bezorgde de tabakswittevlieg (Bemisia tabaci) menig teler in het Middellandse-Zeegebied slapeloze nachten. In vergelijking met de vertrouwde kaswittevlieg welke verantwoordelijk kan zijn voor “vette” planten, heeft de tabakswittevlieg nog een aantal andere, negatieve aspecten, zoals een snelle voorplanting, vector van economisch belangrijke virussen bijv. TYLC (Tomato Yellow Leaf Curl Virus), ongevoeligheid voor een waslijst aan chemische middelen, slechte kleuring van tomaten, en zoverder….

In het genus Bemisia bestaan er 37 soorten waarvan Bemisia tabaci er één is. Wetenschappers van over heel de wereld hebben 16 biotypes van B. tabaci geïdentificeerd. Sommige biotypes zijn bijna volledig monofaag (=voorkomen op één gewas) en zijn hierdoor soms economisch minder belangrijk. Monofage biotypes kunnen zich echter zeer snel aanpassen aan andere cultuurgewassen. Zo is het al vaker voorgekomen dat biotypes uit grote monocultuurgebieden, welke frequent in contact komen met insecticides, zich hebben aangepast aan andere teelten. In deze gevallen heeft men onmiddellijk te maken met een vergevorderde resistentie tegen de beschikbare bestrijdingsmiddelen van de tabakswittevlieg.

Wereldwijd werd er zeer veel onderzoek gedaan om deze plaag te kunnen beheersen. Ook het R&D-team van Biobest heeft gedurende meerdere jaren doorgedreven onderzoek gedaan naar sluipwespen en geavanceerde productiemethodes. Als biologisch antwoord op dit probleem zijn ze in 2002 gestart met de massaproductie en commercialisering van Mundus-System (Eretmocerus mundus), een vaak van nature voorkomende sluipwesp in Zuidoost-Spanje. Dcze sluipwesp heeft in tegenstelling tot Encarsia formosa, de bekendste sluipwesp van de kaswittevlieg, wel wat afwijkende trekjes. De populatie bestaat bij Encarsia voor bijna 100 % uit vrouwtjes, bij E. mundus is de sexratio 50/50.

Dit wordt geregeld doordat bevruchte eitjes vrouwtjes voortbrengen en onbevruchte mannetjes. De sluipwesp legt haar eitje niet in de larve maar er onder. Het eitje dwingt, door het afscheiden van toxines, de gastheer (= tabakswittevlieglarve) om het eitje in te kapselen. Het sluipwespe is in staat om het juiste moment van ontluiken af te wachten. Dit is bij voorkeur het tweede of derde larvaal stadium van de tabakswittevlieg. E. mundus gaat de tabakswittevliegpopulatie niet alleen bestrijden via parasitering maar ook via gastheervoeding. Ze zoekt de zwakste plaats op van haar slachtoffer, namelijk de opening waardoor de honingdauw wordt afgescheiden, prikt deze stuk met haar legboor en zuigt de larve van de wittevlieg leeg.

Aangezien Eretmocerus mumdus alleen tabakswittevliegen parasiteert en er in de meerderheid van de gevallen we alleen te maken hebben met de kaswittevlieg of met een gemengde populatie, wordt deze sluipwesp niet preventief ingezet maar enkel curatief.

Aan de hand van de door BIOBEST uitgevoerde praktijkproeven en ervaringen adviseren zij volgende punten:
1) Een goede scouting is cruciaal, vraag uw begeleider om een determinatie bij twijfel. Tijdig starten is een pluspunt voor het behalen van succes!

2) Bij constatering van tabakswittevlieg: introduceer gedurende minimaal 5 weken achter elkaar 2 à 3 sluipwespen per m2.

 

Bron: Biobulletin