In het midden van de 19e eeuw moeten palmvarens bij plantenverzamelaars van Belgische burgerij erg in trek zijn geweest. Gezien deze interesse zouden er in ons land nog meer oude exemplaren aanwezig kunnen zijn. De Nationale Plantentuin zou deze planten graag in kaart brengen om er zaden en stuifmeel van te oogsten. In het kader van de biodiversiteit is hun genetische waarde immers niet gering. Het gaat hier waarschijnlijk allemaal om planten die rechtstreeks uit het wild afkomstig zijn en dus genetisch uniek. Ze kunnen vers bloed betekenen voor de andere exemplaren in cultuur om zo gezondere nakomelingen te hebben.
Mijnheer of mevrouw?
Palmvarens zijn verwant met de coniferen, om zich voort te planten maken ze geen bloemen of vruchten, ze maken grote kegels, vergelijkbaar met reusachtige denappels. Er zijn mannelijke en vrouwelijke planten. In de kegels van de mannetjes wordt stuifmeel geproduceerd, in de kegels van de vrouwtjes ontwikkelen zich de zaden. De grootste plant in Meise is een vrouwtje. Het geslacht van de andere plant is tot heden onbekend want gedurende zijn eeuwenlange geschiedenis heeft deze plant nog steeds geen kegels gemaakt. Al 180 jaar lang wacht de Plantentuin in spanning op de onthulling van dit geheim.
Een tweede jeugd, een nieuw begin?
Na drie eeuwen zijn deze twee nestors van de Plantentuin uitgegroeid tot majestueuze kolossen. Hun belang is bovendien alleen maar toegenomen. Meer dan botanische curiosa, staan ze vandaag symbool voor de opdracht van de Plantentuin. De Plantentuin beheert een schat aan informatie over tienduizenden plantensoorten. Plantensoorten die gebruikt kunnen worden in de voedselvoorziening, de waterzuivering, CO2 fixatie of de ontwikkeling van medicijnen. Mits goed beheer is het Plantenrijk een onuitputtelijke hulpbron. De mensheid kan niet zonder planten. In dit kader is de verhuis van de Oostkaapse broodbomen het uitgelezen moment om hen een grotere rol en meer zichtbare rol toe te bedelen. Zij verdienen, net als de indrukwekkende reuzenwaterlelies, een eigen serre waar ze hun vierde eeuw kunnen ingaan. In een nieuwe kas kunnen ze met hun rijke en fascinerende geschiedenis hun rol als ambassadeurs van het Plantenrijk ten volle waarmaken. De Plantentuin zoekt momenteel fondsen voor dit project, een echte Rubens hang je tenslotte ook niet achter de deur.
Ouder dan de dinosauriërs
Het Griekse woord ´artos´ of brood refereert naar de Hottentotten die het merg van de stam gebruikten als deeg om brood mee te bakken. Daarvoor moest dat merg wel eerst 2 maanden begraven worden tot dat de gifstoffen eruit verdwenen waren. Broodbomen behoren tot de palmvarens. De volwassen planten lijken wel wat op palmen en de jonge bladeren ontrollen zich, net als varenbladeren. Het gaat hier echter om een unieke plantengroep die zich reeds 280 miljoen jaar geleden ontwikkelde. Het was dus tussen de palmvarens dat de dinosauriërs rondzwierven. Vandaag zijn er nog ongeveer 300 soorten, waarvan de helft pas de laatste 25 jaar ontdekt werd. Niet minder dan zeven van deze nieuwe soorten, vooral uit Centraal-Afrika werden door medewerkers van de Plantentuin beschreven. Bijna alle huidige soorten zijn bedreigd, ze gaan sterk achteruit doordat de mens wereldwijd hun groeimilieu verstoort en vernietigt.
Plantentuin gebruikt torenkraan om oudste potplanten ter wereld te verplaatsen.
De Nationale Plantentuin spaart kosten nog middelen om de twee oudste potplanten van het land – wellicht van de wereld – te verhuizen. Gezien de verdere vernieuwing van de daken van het Plantenpaleis, het grootste serrecomplex van de Nationale Plantentuin, moeten twee exemplaren van de Oostkaapse broodboom (Encephalartos altensteinnii) verplaatst worden. Hun nakende verhuizing bezorgt de conservator van het Plantenpaleis grijze haren want het gaat om de oudste en grootste potplanten uit de collectie, meer dan vijf meter hoog en met een gewicht van meer dan drie ton. Het verhaal van een uitzonderlijk stuk erfgoed.
Een levende Rubens
“Deze bomen zijn meer dan 300 jaar oud en de oudste planten van de Plantentuin” zegt Viviane Leyman, verantwoordelijk voor de plantencollecties onder glas. Op het einde van de 18e eeuw werden planten van deze soort uit de Kaap in Europa ingevoerd door de Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie. Ze werden waarschijnlijk gebruikt als ballast in het scheepsruim. Verschillende Europese botanische tuinen verwierven in die periode enkele planten. De Nationale Plantentuin moet haar planten verworven hebben tussen 1826 en 1842. In een intern verslag van de Plantentuin van 14 februari1859 wordt de plant vermeld: “… un Encephalartos altensteinii(sic) extraordinaire par sa forme insolite et par la beauté de son port. Son tronc a 1 mètre 40 cent. d´élévation et autant de circonférence.” Deze planten behoren dus tot de oudste in Europa, het zijn unieke erfgoedstukken volledig vergelijkbaar met bijvoorbeeld een schilderij van Rubens, Vermeer of Rembrandt, tijdgenoten van deze planten.
Bron: Nationale Plantentuin van België
Domein van Bouchout, Nieuwelaan 38
1860 Meise
www.plantentuinmeise.be