De Tuinkrant start dit nieuwe millennium met een serie over de algemene kennis en vaardigheden die van pas komen bij het telen van groenten. We beperken ons hierbij niet tot ofwel de traditionele ofwel de biologische teelt. Ook richten wij ons niet exclusief tot de amateur-tuinder of uitsluitend tot de professionele tuinder. Deze serie is bedoeld voor iedereen die op een gezonde en milieuvriendelijke manier groenten wil telen. Hetzij voor zichzelf, hetzij voor anderen. En wie wil dat niet?
Deel 1: Onze bodem optimaliseren
De korrelstructuur : roeien met de riemen die we hebben!
Laat dit duidelijk zijn: geen enkele grondsoort is ongeschikt! Iedere bodem, is dit nu een zandige bodem, een lemige grond, of een kleisubstraat, allen hebben hun specifieke voor- en nadelen. Een zandige bodem noemen we een lichte bodem, hoe groter het aandeel leem of klei hoe meer de grond dan de eigenschappen van een zware grond vertoont.
Geen enkele grondsoort bestaat enkel uit zand, leem of klei. Maar de materie die de overhand heeft bepaalt de grondsoort. Het is de korrelstructuur die benaming van de grond zal bepalen. Grond met overwegend grove korrelstructuur is zand, grond met een zeer fijne korrelstructuur is dan kleigrond. Verder in dit artikel wordt de zwart-wit tegenstelling lichte en zware grond gemaakt. Het spreekt voor zich dat dit eigenlijk niet bestaat en alle grondsoorten ergens tussen de twee uitersten in liggen. Dan moet je er rekening mee houden dat ook de positieve en negatieve eigenschappen van deze grond ergens tussen deze van licht en zwaardere bodems zullen liggen.
De bodemdriehoek: iedere bodem bevat zowel zandkorrels, leemkorrels als kleikorrels. Alleen de verhouding van deze bepaalt de grondsoort. |
Welke grondsoort heb ik dan, hoor ik je al afvragen. Er zijn verschillende mogelijkheden om dat te ontdekken. Vraag het even na bij iemand uit de buurt die ervaring heeft met groenten telen. Of breng gewoon wat grond tot bij een tuincentrum in de buurt, zij zullen u vertellen welke bodem u ter beschikking hebt. Als regel zou je kunnen zeggen, dat hoe zwaarder de grond, hoe meer de gronddeeltjes in natte toestand blijven kleven aan gereedschap en schoeisel. Een zwaardere grond zal bij uitdroging ook sneller barsten vertonen. Als je een beetje grond volledig zou drogen kan je de korrelgrootte beter waarnemen. Hoe kleiner die is, hoe zwaarder de grondsoort.
Het ideaal zou zijn als we de beschikking hadden over al deze grondsoorten. Helaas is dit niet mogelijk.
de korrels van lichte gronden zijn groter |
de korrels van kleigronden zijn kleiner |
door de humus verenigen korrels zich tot kruimels |
kruimelstructuur |
Een zandbodem houdt water en voeding moeilijk vast
Wie beschikt over een lichtere bodem zal eerst en vooral maatregelen moeten nemen om het humusgehalte van de grond te verhogen. Een jaarlijkse organische bemesting met stalmest of zelfgemaakte compost is hier absoluut noodzakelijk. Na vertering van organisch materiaal blijft er nog een kleine hoeveelheid humus over. Denk dus niet dat je na één sterke organische bemesting het humusgehalte op peil kan brengen. Nee, dit is een proces van vele jaren.
Door het inbrengen van humus zorgen we ervoor dat de grond niet meer een zuivere korrelstructuur vertoont. De humusdeeltjes binden de korrels op een dusdanige manier dat er een meer stabiele kruimelstructuur ontstaat. Deze kruimelstructuur absorbeert beter water en voedingselementen.
Bij een zandgrond is het humusgehalte zeer belangrijk. De sterk absorberende humus zorgt ervoor dat voedingselementen niet te snel zullen uitspoelen na een periode met veel regenval. Na een natte winter moet je er rekening mee houden dat de voedingselementen stikstof en kalium al sterk verminderd zullen zijn. De structuur en kleefkracht van de grond wordt door de extra humus sterk bevorderd. Een zandige grond zonder een goede humusvoorziening droogt tijdens de zomer ook veel te snel uit.
Uiteindelijk kunnen we stellen dat door een goede verzorging van de organische bemesting de zandgrond op een bijna gelijkwaardig niveau, wat betreft groeikracht, kan gebracht worden als een leemgrond.
Leem-en kleigronden zijn minder doorlaatbaar en moeilijker bewerkbaar.
Bezitters van zwaardere grondsoorten zullen ook voldoende aandacht moeten besteden aan de humusvoorziening, maar zullen tegelijkertijd moeten streven naar een betere doorlaatbaarheid van de grond. De keuze van de soort organische mest ligt op een leem- of kleigrond dan ook anders. Het is interessant om hier in het begin te kiezen voor een luchtige humusaanbrenger. Dit kan bijvoorbeeld potgrond zijn of champignoncompost. Champignoncompost is het gebruikte teeltsubstraat van champignonkwekerijen. Eenmaal tevreden over de waterdoordringing van de grond kunnen we later meer de nadruk leggen op stalmest en compost.
Asperges groeien best op een doorlaatbare zandgrond. De witte aspergescheuten zouden het moeilijk hebben om door een rug van zware grond heen te groeien en het oogsten zou bijna onmogelijk zijn. |
Een grondontleding kan veel twijfels wegnemen
Een grondontleding is absoluut noodzakelijk vooraleer we de grond in gebruik nemen. Eerst en vooral omdat we de pH of zuurtegraad moeten kennen van de grond. Die zuurtegraad wordt in de eerste plaats door de grondsoort bepaald. Zandgronden zijn van nature zuurder dan leem- of kleigrond. De ideale zuurtegraad of pH is dan ook sterk afhankelijk van de grondsoort. Laat dus een grondontleding uitvoeren. De pH-bepaling gaat dan samen met een bekalkingsadvies. Hoe zuurder de grond hoe hoger de geadviseerde kalkbemesting zal zijn. Zeer zure gronden zullen ook niet op één jaar tijd tot de ideale pH kunnen gebracht worden. Wat niet wil zeggen dat je er dan geen groenten kan op telen, maar de opbrengst zal het eerste jaar minder zijn. Op zure gronden stijgt ook de kans op ziekten zoals knolvoet bij koolgewassen of gebreksziekten.
Zandgronden zijn van nature gevoeliger voor verzuring en zullen dan ook meestal een hogere bekalking vragen. Ook in de daaropvolgende jaren is de onderhoudsbekalking hier groter.
De kruimelstructuur wordt eveneens sterk verbeterd door bekalking.
Op lichte en zure gronden hebben we |
Zandgronden zijn primeurgronden
Wie groenten verbouwt op een zandige bodem heeft in ieder geval het grote voordeel dat hij in het voorjaar een stuk vroeger aan de slag kan. Na een niet al te natte winter en een vorstvrije februarimaand kan je al eind februari starten met wortelen, plantajuin, radijs of erwten.
Lichte gronden drogen snel en warmen vlug op door de eerste voorjaarszon. Hoe zwaarder de grond hoe meer tijd er nodig is om te drogen en voldoende bewerkbaar te zijn. Onthoud in ieder geval dat je een te natte grond nooit mag bewerken.
Valt de grond bij de bewerking niet mooi open en blijft hij kleven aan het materieel dan ben je er beter van af nog wat te wachten. Neem wat grond in de handen en knijp erop, kun je de grond kneden als een stuk boetseerklei, dan is hij ook maar enkel daarvoor geschikt, maar in ieder geval niet om er groenten op te telen! Jammer genoeg zal de zware grondbezitter in het voorjaar veel meer afhankelijk zijn van de weersomstandigheden, met name de neerslaghoeveelheid.
Een lichte grondsoort is dus veel beter geschikt om primeurgroenten te telen. Wil je de eerste zijn, dan moet je wel je toevlucht nemen tot lichte grondsoorten.
Op lichte gronden kunnen we |
Zwaardere gronden geven een grotere productie
Hoe meer het voorjaar vordert en zeker en vast als de zomer nadert worden de voordelen voor de zwaardere grondbezitters steeds groter. Als de regenval een tijdje uitblijft zal de leem- of kleibodem een veel grotere reserve aan water ter beschikking van de plant kunnen stellen. De teler met lichte grond zal sneller moeten water geven of beregenen om groeiremming te voorkomen.
Door deze betere opslag van water, maar ook van voedingsstoffen verloopt de groei op de zwaardere grondsoorten meer continu, met als gevolg op het einde van de rit een hogere en meer kwalitatieve opbrengst. Knolselder wordt groter en is gemakkelijker te bewaren, bloemkool vormt een steviger kool, de prei wordt dikker en de bewaarkolen zijn groter en veel meer geschikt om te bewaren.
Knolselder gegroeid op een zware bodem wordt groter en is beter bewaarbaar. |
Zandgronden zijn wisselvallig
Op zandgronden verloopt de groei onregelmatiger. Na een regenbui neemt de groei plots sterk toe, om even snel stil te vallen wanneer de regenval een tijdje uitblijft. Met als gevolg dat de groenten een minder stevige weefselstructuur hebben en uiteindelijk minder groot zullen worden. Zwaardere gronden hebben een betere bufferwerking waardoor de groeicurve veel gelijkmatiger verloopt zonder al te veel ups en downs. Het gevolg is een stevige plant die op het eind toch zwaarder zal zijn.
De wisselvallige groei op zandgronden kan sterk gecorrigeerd worden door het opdrijven van het humusgehalte, waardoor de bufferwerking van de grond sterk toeneemt.
bloemkool op lichte bodem |
De grondbewerking
Ook de grondbewerking is anders volgens de grondsoort. Een lichte grondsoort is gemakkelijk fijn te maken en zaaiklaar te leggen. Het gevaar is hier dat je de grond wel eens te fijn zou kunnen maken. Met als gevolg dat als er kort na zaaien plots veel regen valt, of als er beregend wordt de grondstructuur beschadigd wordt. Er ontstaat dan een verdicht korst bovenaan de grond. Daardoor kan het gebeuren dat het kiempje van de pas gezaaide groenten niet meer kan doordringen en zal verstikken.
Voor zandgronden is spitten in het voorjaar en harken vlak voor het zaaien of planten ruim voldoende.
Zandgronden zonder voldoende humus zullen snel dichtslaan waardoor de jonge kiempjes niet boven geraken |
Zwaardere gronden zijn moeilijker fijn te krijgen
Hier gaan we best anders te werk. Voor de winter, als de vochttoestand van de grond dit toelaat wordt de grond gespit. Op die manier kan weer en wind, maar vooral de vorst zijn werk doen. De grote grondkluiten vriezen namelijk kapot en zorgen er op die manier voor dat we in het voorjaar de beschikking hebben over een fijnere grond, waarin het makkelijker zaaien en planten is. Na een zachte, natte winter is het dikwijls heel moeilijk om dergelijke gronden zaaiklaar te leggen.
Op moeilijk fijn te krijgen gronden moeten we onze toevlucht nemen tot een freesmachine. Maar ook niet te fijn frezen wegens het verslempingsgevaar!
Een grondfrees is nuttig om zwaardere gronden fijn te krijgen |
Ook de bemesting verschilt
Er werd al aangehaald dat zandgronden sneller uitspoelen. Dit is zo voor de stikstof, maar vooral voor de Kalium. De hoeveelheid uitgespoelde stikstof zal niet zo’n groot verschil geven als de hoeveelheid uitgespoelde Kalium. Dikwijls wordt dit vergeten en is de kaliumvoorziening op de lichte bodems niet optimaal. Strooi hier liefst wat extra Kalium dan aangegeven, bijvoorbeeld onder de vorm van Patentkali. In ieder geval als je wortelgroenten, zoals knolselder of wortelen, of vruchtgroenten wil telen.
kaliumgebrek zoals hier op deze tomatenplant treedt vlugger op in lichte gronden |
Zo zal er ook meer bekalkt moeten worden.
Bron Luc Dedeene
2001, bewerking RVO 2008