Vijvers en vissen

GunnerabladGunnera manicata, de tropisch aandoende plant met bladeren te grootte van een vissersparaplu, zet je meestal niet in een doorsnee tuintje. Wel aan de rand van een flinke vijver of aan de rand van een even flink grasveld in vruchtbare, vochtvasthoudende grond. Een reus heeft ruimte nodig.


Als je geen landgoed hebt maar een zakdoek, is een grote bladplant tóch een goed idee. In kleine tuintjes worden vaak kleine planten gezet, waardoor alles dubbel zo klein wordt. Plant een mini-reus! Weg met het gepriegel. Een groot gebaar geeft rust en ruimte voor het oog, vooral als dat gebaar ook een eind de lucht in schiet. Een kleine tuin lijkt daardoor groter dan ze is en de tuinbezitter heeft lef.

Ik stel je Macleaya voor, Macleaya cordata, in het Nederlands Pluimpapaver. Ooit had ik een stuk ondergrondse uitloper geplant in een zand-tuin: dat werd niks. Daarna nam ik het gekwakkel mee naar solide klei en daar werd Macleaya ongeveer zoals hij hoorde te zijn. Lossere grond zou beter zijn, maar ik heb nu eenmaal klei.

Pluimpapaver is een vaste plant. In het voorjaar komen de nieuwe neuzen wat timide bovengronds, om dan een groeispurt in te zetten. Tegen de herfst is een stengel tegen de drie meter hoog, inclusief een toef vaalgeel gebloei van veel kleine bloemetjes met veel te lange meeldraden.

Tussenin zit het decoratieve blad, dat bijna rond is met zeven lobben, lichtgroen met een blauwgroene waas en een spectaculaire witbepoederde blauwgroene achterkant. Volwassen blad kan bijna stoeptegelgroot worden, is aaibaar, luchtig en tegen een donkere achtergrond een absoluut theater.
 

In mijn tuintje staat hij op twee plaatsen. Naast het tuinhekje wurmen de stengels zich omhoog tussen een blauwe cypres en een appelboom vol klimop. De plant wil zon en zon is daar nauwelijks, maar de bladeren zijn er niet minder opvallend door. Bovendien vormen ze een een goed kamerscherm tegen inkijkende ogen. Uitlopers die buiten het hek opkomen worden trouw gejat.
De tweede plek, aan de rand van een grasveldje, wordt gedeeld met vrouwenmantel en struisvaren, Matteuccia. De drie families staan in de schaduw van een instortend schuurtje en krijgen ´s zomers vanaf een uur of 10 zon. Alle drie zijn ze gelukkig. Ik ook, alhoewel…

Zowel Macleaya als varen als vrouwenmantel zijn enthousiaste groeiers. Vrouwenmantel is het gemakkelijks bij te benen, maar Varen&Pluim maken ondergronds uitlopers. Varen doet dat met taaie zwarte strengen, die regelmatig breek- en hakwerk vergen. Macleaya´s kleur ken ik niet, want ik hou haar in toom door haar laat in het voorjaar te amputeren. Zijn er teveel stengels? Zijn ze al een meter of zo hoog? Dan trek ik die KRAK uit de grond. Dat gaat uitstekend en mij zul je dan ook niet horen klagen over woekerneigingen.
Je moet alleen een beetje oppassen voor het sap dat uit de gekraakte stengel of het geknapte blad komt. Dat is fel oranje en ongetwijfeld bruikbaar als plantaardige verfstof. Op nette kleren lijkt het me niet leuk, op bloot vel is het na een paar keer wassen weg. Oplikken is ook geen goed idee.

Macleaya komt uit de regio Japan-Korea-China, wil wat vocht in de grond en de bladkleur verraadt de voorkeur voor zon. Zijn winterhardheid is behoorlijk, al zou ik op open plekken in het oosten van het land oud blad over de plant gooien als het een diepvrieswinter is. Nieuwe neuzen met een eindje wortelstok eraan plant je niet al te diep. Je zou er vroege voorjaarsbolletje bij kunnen zetten: die zijn klaar als Macleaya begint.

De vaalgeel bloeiende Macleaya cordata heeft een familielid, dat met roze meeldraden uit de nog steeds piepkleine bloemetjes bloeit: Macleaya microcarpa ´Coral Plume´. Neem het koraal met een flinke korrel zout. Mishandeld koraal komt in de buurt, maar bladkleur en hoogte zijn dezelfde als bij mijn tuinpluim. Macleaya cordata var. yedoensis is een fractie korter en heeft bleek geroeste bloeipluimen.

 Veel te ingewikkeld allemaal: ik hou het bij de plant die alleen maar pronkt met het blad. Cordata!