Speciaal voor deze 100ste tuinkranteditie bied ik u een honderddelige checklist aan voor de groentetuin:
1. Zorg voor een ruime vruchtafwisseling. Maak een vruchtafwisselingsplan. Groepeer de koolgewassen, bladgroenten, vruchtgroenten, wortelgroenten, aardappelen en peulgewassen en laat deze roteren.
2. Kies ziektetolerante, moderne groenterassen.
3. Hybriden (F1-zaden), indien verkrijgbaar, zijn groeikrachtiger en minder ziektegevoelig.
4. Onkruid groeit ook in de herfst en winter! Gebruik groenbemester of mulching om dit te vermijden.
5. Laat om de paar jaar een volledige grondontleding uitvoeren.
6. Maak tijdens het groeiseizoen gebruik van groenbemesters op onbeteelde percelen.
7. Geef de grond tweejaarlijks een onderhoudsbekalking.
8. Denk eraan dat aardappelen geen bekalking verdragen. (ruwe schil)
9. Bekalken gebeurt in het najaar of vroege voorjaar en op onbeteelde percelen.
10. Het is fout kalk samen met andere organische of minerale meststoffen toe te dienen.
11. Gebruik één maal per jaar voldoende organisch materiaal zoals stalmest of compost, de dosis moet wel aangepast worden aan het vruchtwisselingsplan.
12. Stikstof of stikstofrijke meststoffen stimuleren de bladgroei.
13. Kalium of kaliumrijke meststoffen bevorderen de kwaliteit van vruchten en knollen.
14. Fosfor is een voedingselement dat niet uitspoelt en een belangrijke rol speelt bij de wortelgroei.
15. Magnesium is meestal in voldoende mate aanwezig, maar is in koude en natte grond moeilijk opneembaar.
16. Organische meststoffen geven traag en zeer geleidelijk hun voedingselementen af.
17. Minerale meststoffen werken snel, maar veroorzaken ook makkelijk wortelverbranding bij een overdosis.
18. Het is niet nodig alle voeding voor de teelt toe te dienen, er kan ook nog (bij)bemest worden tijdens de teelt.
19. Meer bemesten dan nodig is uit de boze. Het veroorzaakt zelfs groeiremming.
20. Voer geen grondbewerking uit in te natte grond.
21. Zware kleigrond wordt bewerkt voor de winter, andere grondsoorten na de winter.
22. Eenmaal per jaar een diepere grondbewerking of spitten is voldoende. Voor de volgteelten tijdens hetzelfde jaar is het voldoende de grond wat los te woelen.
23. Een vals zaaibed aanmaken is aan te raden bij hoge onkruiddruk
24. Zaai of plant in vochtige, maar niet te natte grond.
25. Zaai niet breedwerpig, maar in rijtjes om het onkruid beter de baas te kunnen.
26. Gebruik zo mogelijk ontsmet zaad voor een betere opkomst.
27. Dek bij warm weer pas gezaaide groenten af met een doek tot de opkomst, geef water op het doek.
28. Geef bij droogte pas gezaaide groenten net voor ze opkomen wat water om de harde grondkorst te helpen breken.
29. Zaai niet steeds in vollegrond, maar haal meer rendement uit het kostbare zaad door te zaaien in zaaibakjes en daarna te verspenen.
30. Zaai wat dichter dan de beschreven plantafstand, bij een zeer goede opkomst kunt u immers nog steeds dunnen.
31. Sommige groenten kunt u beter niet verspenen, dit zijn vooral wortelgroenten zoals radijs en wortelen.
32. Zorg voor propere zaaibakjes om kiemschimmels te vermijden
33. Gebruik als zaaigrond geen potgrond die sterk bemest is , kies voor zaai- en stekpotgrond.
34. Meng 25% wit zand door de potgrond vooraleer te zaaien, het substraat wordt minder vlug nat.
35. Zorg voor voldoende licht bij de opkomst, anders gaan de plantjes fileren.
36. Bij het zaaien mag (en soms moet) de temperatuur altijd hoog zijn, bij twintig graden kiemt zowat alles.
37. Na opkomst moet u de temperatuur snel aanpassen aan de soort plant die u zaait om fileren te vermijden.
38. Zaai niet te dicht , zo kunt u het verspenen wat uitstellen en ruimte sparen in uw beperkte verwarmde ruimte.
39. Neem de plantjes bij het verspenen vast bij de kiemblaadjes.
40. Steek het plantje bij het verspenen nooit dieper dan de kiemblaadjes.
41. Bij felle zon moet u de pas verspeende plantjes wat schermen met een velletje krantenpapier.
42. Verspenen kan in perspotjes, kleine bloempotjes of in trays.
43. Vooraleer je de plantjes gaat uitplanten, worden ze afgehard.
44. Zorg voor een vochtige, doch niet te natte grond bij het planten.
45. Plant alle groenteplanten steeds met het hart boven de grond.
46. Druk de grond rond de plant goed aan na het planten.
47. Aangieten direct na planten zorgt voor een goed contact tussen wortels en grond.
48. Bij grote en gulzige planten zoals bloemkool en pompoen kunt u wat potgrond en een soeplepel organische gedroogde meststof in het plantgat doen.
49. Hou rekening met de vorstgevoeligheid van de planten. Pas na 15 mei kunt u vorstgevoelige planten zoals pompoenen uitplanten.
50. Sommige groenteplanten vervriezen niet maar gaan door de vroege voorjaarskoude wel snel schieten zoals knolselder en andijvie.
51. Gebruik vliesdoek of geperforeerde folie om de vroegste teelten te beschermen en sneller te doen groeien.
52. Kies de ruimste plantafstand om schimmelziekten te vermijden.
53. Benut de ruime plantafstand om wat snelle groenten zoals radijsjes tussen te zaaien.
54. Te veel water geven in de periode na het planten maakt zwakke wortels.
55. Wees er op tijd bij om te schoffelen, onkruid mag niet de kans krijgen zich uit te zaaien.
56. Maak een tiental dagen na het planten de grond oppervlakkig los met een handcultivator.
57. Nadat de grond geschoffeld is en opengebroken met de cultivator kan je mulching gebruiken bij groenten waarvan de bladeren niet al te dicht bij de grond groeien, zoals bloemkool en prei.
58. Sommige planten worden enkele weken na planten best wat aangeaard, de koolgewassen komen daardoor steviger in de grond te staan en bij de prei bekomen we een langer wit gedeelte.
59. Behandelingen tegen wortelvlieg en koolvlieg moeten uitgevoerd worden de eerste dagen na planten. De wortel- en koolvlieg vinden al snel de jonge plantjes terug.
60. Met een vliesdoek of insectengaas kun je voorkomen dat er een aantasting is door groentevliegen zoals de kool- en wortelvlieg.
61. Halverwege een lange teelt kan een bijbemesting met een snelwerkende meststof de plant stimuleren.
62. Water geven doe je best met een voldoende grote hoeveelheid per beurt, zodat ook de diepere grondlaag vochtig wordt.
63. Geef best ´s morgens vroeg water, zodat de plant kan opdrogen achteraf.
64. Controleer zeer regelmatig op insecten en schimmelaantastingen.
65. Gebruik voor de bestrijding van rupsen en bladluizen selectieve insecticiden, die de nuttige vijanden sparen. Zij zijn ook voor de liefhebber al beschikbaar.
66. Kies fungiciden of insecticiden die nieuw zijn, ze werken meestal langer en de benodigde hoeveelheid is klein.
67. Hou u steeds aan de opgegeven dosis bij gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen, meer heeft echt geen zin.
68. Gebruik geen fungiciden of insecticiden meer naar het einde van de teelt toe of tijdens de oogst.
69. Verwijder door ziekte aangetaste planten onmiddellijk uit de tuin, of verwijder in ieder geval de zieke delen.
70. Vroeg groenten telen betekent meestal minder insectendruk.
71. Groenten geteeld tijdens het najaar zijn extra gevoelig voor schimmelaantastingen.
72. Te late bijbemestingen bij sla of spinazie zijn uit den boze om nitraatresidu in het blad te vermijden.
73. Snelgroeiende bladgroenten zoals sla of spinazie vragen op het einde van de teelt wat meer water.
74. Sommige groenten vragen extra zorgen net voor de oogst, bloemkolen worden afgedekt,andijvie wordt best gebleekt.
75. Oogst beter iets te vroeg dan te laat , denk maar aan broccoli die aan het bloeien gaat, wortelen die openbarsten of spruitjes die smetterig worden.
76. Oogstresten kunnen best gecomposteerd worden in plaats van onmiddellijk onder te werken.
77. Maak het glas of de folie van uw kas jaarlijks schoon, licht is belangrijk bij voorjaars- en najaarsteelten in de kas.
78. Temper de zon tijdens de heetste zomerdagen door de zuidkant van de kas af te witten of te schermen.
79. Vermijd een te hoge zoutconcentratie in de grond van uw kas door jaarlijks de grond zeer goed te begieten (doorspoelen)
80. Gebruik van gedroogde organische meststoffen in de kas zal de zoutconcentratie van de grond minder snel doen stijgen.
81. Vermijd tocht tijdens het luchten van de kas, dit veroorzaakt spintaantasting, aantasting door echte meeldauw en overmatige verdamping.
82. Ook in minder warme periodes of seizoenen moet de kas gelucht worden om een opstapeling van vocht te vermijden.
83. Lucht de kas ´s morgens tijdig om een te snelle temperatuurstijging en dus een condensaanslag op de planten te vermijden.
84. In een glazen kas hebben de teelten minder last van vocht.
85. Zorg voor voldoende zuurstoftoevoer als je een kas wil verwarmen, zoniet ontstaat er ethyleenschade.
86. Hou bij het uitplanten van vruchtgroenten in de kas ook rekening met de grondtemperatuur die dikwijls naijlt ten opzichte van de luchttemperatuur.
87. Geef in een kas altijd ´s morgens water zodat de bladeren de hele dag kunnen opdrogen.
88. Denk eraan dat bloeiende gewassen op één of andere manier moeten bestoven raken, wat in een kas niet altijd vanzelf gaat.
89. Sommige groenten zijn het lekkerst als ze klein zijn, denk maar aan fijne busselworteltjes, courgettes en radijsjes.
90. Niet alle groenten moeten de tuin uit tijdens de winter. Prei, spruitkool, savooikool e.a. kunnen de vorst wel aan.
91. Sommige groenten kunt u zowel in jong als volgroeid stadium oogsten. Denk maar aan jonge pijpajuin en een volgroeide uien.
92. Veel groenten lukken het best als ze geteeld worden in hun ´originele´ teeltperiode. Zo zijn radijsjes en erwten typische voorjaarsgroenten en zijn veldsla, Chinese kool en andijvie gekende najaarsgroenten.
93. Breng gerust wat kleur en vorm in de moestuin, een bloemkool kan ook groen of paars zijn en sla bestaat in tientallen vormen en groeiwijzen.
94. Wist u dat alle sluitkolen, bloemkolen, broccoli en spruitkool plantkundig tot dezelfde soort behoren? Dit maakt het niet makkelijker voor een goede vruchtwisseling.
95. Controleer groenten die u bewaart regelmatig op rotte exemplaren zodat ze de rest van de voorraad niet kunnen aantasten.
96. Oogst bladgroenten steeds dagvers.
97. Wortelgroenten kunnen tijdens herfst en winter een tijdje bewaard worden in een kist met zand of in de grond in de kas.
98. De typische vruchtgroenten uit de kas mogen niet bewaard bij temperaturen onder de twaalf graden.
99. Meerjarige groenten zoals asperge en rabarber moeten na de oogstperiode nog wat bijbemest worden om voldoende reserve te kunnen aanleggen voor het volgende jaar.
100. Laat planten of perceeltjes die niet geoogst kunnen worden niet op het veld, ze zijn een kweek- en overwinteringsplaats voor insecten en schimmels.