Thugs, is het Engels voor bandiet, vandaal, woesteling. Zo zegt mijn woordenboek. Voor mij zijn thugs bepaalde planten. Ik ken het woord van Sarah Hart, die het ooit gebruikte in een van haar stukjes in NRC Handelsblad, en ik heb er nog nooit een beter Nederlands woord voor gevonden. Misschien omdat de klank het weerbarstige van dit soort planten zo goed aangeeft. Je moet trekken en hakken en spitten en spuiten om ze eruit te krijgen (spuiten mag natuurlijk niet), en als je dat hebt gedaan blijken ze er drie weken later wéér te zijn, nog te zijn.
Welke planten in onze tuin beschouw ik als thugs? Niet al het spul dat zich onbekommerd uitzaait, zoals Lobelia syphilitica (interessante naam dat), Tellima grandiflora, Claytonia siberica, Geranium endressii, de judaspenning, de koekoeksbloem, de aangewaaide oranje klaproos, Astilbe chinensis ´Pumila´, Viola labradorica (het donkere maarts viooltje). Ook niet het spul dat zich via stengels en wortels steeds verder uitbreidt als het zich lekker voelt, zoals (weer) Geranium endressii, Geranium macrorrhizum, Geranium cantabrigiense, de smeerwortel (Symphytum), Ajuga, Acaena, Euonymus fortunei (waarvan wij de witgerande Dart´s Blanket hebben), en de hondsdraf.
Nee, wat thugs kenmerkt is hun eigenschap om zich actief te verzetten als je probeert ze te verwijderen: trek jij aan hen, dan trekken zij aan jou. Ze klampen zich met handen en voeten, met alle macht vast aan de grond. Thugs zijn planten met een eigen wil. Daar zijn bijvoorbeeld: het zevenblad (godzijdank bij de buren): bij ons de vaste hop, Humulus lupulus, die weliswaar niet méér planten vormt maar wel bijna onbeheersbaar stengels uitzendt en die bovendien slechts met een shovel is te verwijderen. Matteuccia struthiopteris, een bladverliezende varen, die elk voorjaar opnieuw een wonderbare vermenigvuldiging blijkt te hebben ondergaan, zodat we er nu wel twintig van hebben, Macleaya cordata (die explodeert aan de voorkant van het huis in de zon) en tot slot het hoge kattenkruid, waar ik het nu nog even over wil hebben: Nepeta sibirica.
Daarvan had ik in een onbewaakt ogenblik één exemplaar in een van de perken gezet. Het was een mooie plant, vrij hoog (anders dan het meer geciviliseerde gewone kattenkruid, de veelgebruikte Nepeta x faassenii), zacht blauwlila, met een intrigerende geur van het soort ´je moet ervan houden´ (net als de Geranium macrorrhizum). Maar het jaar erop stond het héle perk ervan vol, en ook in het pad ernaast schoten ze overal omhoog. De eveneens zachtgekleurde Campanula lactiflora ´Loddon Anna´, toch een forse plant, kwam helemaal in de verdrukking. Nog een jaar later begon ook de kolonisatie van het aangrenzende perk.
Toen werd het me te erg. Uitrukken hielp niet. Hoe bestrijdt men een thug? Vorig jaar maart dacht ik het ei van Columbus te hebben gevonden met het aanplanten van een tegenthug. Ik had een vrij onbekende plant gevonden die in de literatuur dezelfde soort woekerende eigenschappen kreeg toebedeeld als Nepeta: Eomecon chionantha (een lid van de papaverfamilie en sneeuwpapaver geheten). Die zou in de zomer moeten bloeien met witte, klaproosachtige bloemetjes.
Later in het voorjaar hield ik mijn hart echter vast. Na drie jaar terreur leek de Nepeta namelijk plots de strijdbijl te hebben begraven: slechts drie of vier scheuten waren er verschenen. Misschien hadden ze me horen dreigen? Want als ik het me niet verbeeldde stonden ze daar in het uiterste hoekje van het perk, en een beetje in het pad ook, als het ware met de witte vlag van de overgave in de hand. Moest ik ze redden? Ik zag het er nog van komen dat ik gedwongen zou zijn ze als tegenthug voor de Eomecon te gebruiken.
Dit jaar zal de beslissing moeten vallen. De Eomecon zat binnen de kortste keren in alle hoeken van het perk en bleek dus inderdaad ook een thug te zijn. Wel een lieve. Extra attractie: hij bloeide bij mij niet in de zomer, maar laat, héél laat in het jaar, in oktober en november. Dan wil je nog wel een lief wit bloemetje.
Bron: Marijke Mossink, bewerking en fotomateriaal Rudi Van Overloop