Dik zijn is weer in. De meeste kamerplanten putten hun charme uit hun fleurige bloemen of sierlijk bladgroen. Daarnaast bestaat evenwel nog een categorie van planten die geen van de voornoemde eigenschappen op overschot heeft. Veel stamsucculenten en knolplanten bijvoorbeeld moeten het hebben van hun weelderige vormen die door de ongebreidelde groei van wortels en stammen tot buitenmaatse proporties leiden.
Niet voor op de porseleinkast
De sprookjesachtige gedaanten die dergelijke planten voortbrengen, inspireren tot fantasievolle naamgevingen. Allicht het meest tot de verbeelding spreken namen als olifantspoot en olifantsboom. Ondanks de naamverwantschap betreft het twee uiteenlopende soorten die enkel een dikke stambasis met elkaar gemeen hebben. ;
De Olifantspoot of Olifantsvoet (Beaucarnea stricta en B. recurvata) behoort tot de agavefamilie (Agavaceae) waartoe ook de Agave en de Yucca worden gerekend. Zijn naam dankt hij aan de knolvormige verdikking aan de stamvoet waarin hij reservewater opslaat. Uit de gezwollen voet ontwikkelt zich geleidelijk aan een dikke stam met lange, smalle bladeren die ietwat afhangen. Soms worden de kleinere planten ook onder de naam Nolina aangeboden. Ze hebben een bollere en rondere voet en onderscheiden zich hierdoor van de grotere, meer flesvormige exemplaren. Het blijven echter dezelfde planten. Rond de Nederlandse naam bestaat al evenveel verwarring, want ook de Yamwortel D. elephantipes wordt wel eens met die logge naam bedacht.
De Olifantsboom (Pachycornus discolor) oogt allicht nog merkwaardiger. Het is de enige soort uit een geslacht dat behoort tot de familie van pruikenboomachtigen (Anacardiaceae). De Olifantsboom is een meerstammige heester die vooral op oudere leeftijd een dikke, korstige stam ontwikkelt. Het boompje draagt een ijle kroon van gevederde blaadjes waartussen bijwijlen trosjes lichtgele bloemetjes verschijnen.
Eetbare kamerplanten
Wie van multiculturele markten thuis is, zal allicht verbaasd opkijken als hij of zij een van de daar meest verkochte knollen in de plantenzaak als potplant terugvindt. Bedoeld is de Dagbloem of Klimmende winde die beter bekend staat onder zijn wetenschappelijke benaming Ipomoea batatas. Zijn zoete knollen worden in grote delen van de tropische wereld veel gegeten. Als kamerplant is ze daarentegen een stuk minder bekend, niettegenstaande ze het vooral als hangplant bijzonder goed doet. Uit de wortel groeien immers talrijke stengels met een veelheid aan langgerekte bladeren. De plant ontleent haar sierwaarde niet alleen aan zijn bladweelde maar evenzeer aan de gladde knol die voor tweederde uit de pot steekt.
Even lekker maar vooral mooi om zien is de Yamwortel (Dioscorea, synoniem Testudinaria) waarvan verschillende soorten als potplant in cultuur zijn. Dikwijls wordt de naam foutief voor de Dagbloem gebruikt. Het zijn uitermate vreemd gevormde planten waarvan de knollen half boven de grond uitsteken. De knollen dragen een harde, kurkachtige mantel om de verdamping tegen te houden. Tot de opvallendst gevormde soorten behoren de bolvormige D. elephantipes evenals de statige D. hemicrypta en D. quaternata. Daarnaast zijn ook soorten in de handel die vooral om hun fantasievol getekende blad worden gekweekt, zoals D. amarantoides met de variëteit ‘Eldorado’, D. dodecaneura, D. multicolor met de soorten ‘Argyraea’, ‘Chrysophylla’ en ‘Melanoleuca’ en D. vittata.
Gedurende de rustperiode kunnen de bladeren afsterven, maar dat betekent niet dat de plant dood is. Integendeel, zodra de rustperiode achter de rug is, zullen ze snel weer uitlopen.
Rariteitenkabinet
Tot de curiosa behoort ook de Flessenplant (Jatropha podagrica) die nog maar vrij recent de plantenzaak heeft bereikt. Zoals de naam al aangeeft, doet de vorm van de succulente stam denken aan een fles. Bovenaan de flessenhals ontspringen bij het begin van het groeiseizoen enkele lange bloemstelen met bovenin kleine trosjes oranjerode bloemen. Ondanks de felle bloemkleur blijft de bloei al bij al bescheiden en krijgt de plant pas volume nadat na de bloei de grote, ingesneden bladeren de kop opsteken. Er zijn weliswaar nog meer Jatropha-soorten in cultuur, maar die zijn moeilijker in de handel te vinden.
Achter de bedrieglijke naam Madagascarpalm (Pachypodium) gaan een aantal welgevormde planten schuil die ons tegelijk doen denken aan een palm en aan een cactus met bladeren. Met geen van beide hebben ze iets gemeen. Wel met de maagdenpalmachtigen (Apocynaceae). Dit komt pas goed tot uiting wanneer de planten bloeien. P. lamerei is op dit ogenblik het meest populair maar wordt door P. geayi achternagezeten. Hun vlezige stam is niet of nauwelijks vertakt, maar dat is alleszins niet bij alle soorten zo. Wel bezitten alle Pachypodium-soorten een dikke, gezwollen stam waarnaar de wetenschappelijke benaming (pachus = dik en podos = voet) verwijst en waarvan de meeste worden beschermd door lange, stekelige doornen.
Mierennest
De eigenaardige Myrmecodia echinata vormt een buitenbeentje binnen het geheel, maar wordt toch genoemd omwille van de sterke gelijkenis met knolplanten. Het is evenwel een epifyt die behoort tot de meekrapachtigen (Rubiaceae), een familie die bekend staat om haar grote aantrekkingskracht op mieren. Nu hoeft u in de huiskamer hiervoor niet bevreesd te zijn, maar in de natuur maken mieren al te graag gebruik van de vele gangen in de knollen om er hun nesten te maken. De knollen zien er vervaarlijk uit want ze zijn bezet met stevige doornen die tot op de hoekige takken uitlopen. Daarboven torenen de dikke, ovale bladeren. Oudere planten gaan onder gunstige omstandigheden bloeien en uit de bevruchte bloemen groeien rode besvruchten.
Verdrinkingsdood
Als bij de verzorging rekening wordt gehouden met de natuurlijke levenswijze van stamsucculenten en knolplanten dan veroorzaken zulke planten weinig problemen. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze weinig en dus niet te regelmatig water mogen krijgen, anders gaan ze rotten. Zowel de dikke stam als de voet zijn meestal sponzig en vezelig en kunnen daardoor grote hoeveelheden water opslaan. Dit is ook nodig want ze stammen uit droge, woestijnachtige gebieden, waar ze het met een korte regenperiode moeten stellen om in hun waterbehoefte te voorzien. Tijdens fikse regenbuien verzadigen ze zich daarom op efficiënte wijze met het kostelijk nat waarmee ze het lange, droge seizoen moeten doorkomen. In de huiskamer verandert de situatie geenszins. Als de potgrond is uitgedroogd, betekent dit nog niet dat de plant dringend water nodig heeft. Vooral tijdens de rustperiode (winter) mogen zulke planten maar zeer sporadisch water krijgen. Alleen bij Dioscorea-soorten – waarvan de rustperiode midden in de zomer valt – moet men ervoor zorgen dat de wortelkluit niet geheel uitdroogt.
Voorts hebben ze grote behoefte aan een warme en zonnige plek. Met bemesting moet uiterst spaarzaam en omzichtig worden omgesprongen. Geen is nog altijd beter dan teveel, zeker wanneer regelmatig wordt verpot. Bij een te veel aan voedingsstoffen kunnen de planten hun typische vorm verliezen.
Alleen de epifyt Myrmecodia echinata vormt de grote uitzondering op dit alles. De heester kent geen winterrust en vraagt een geheel eigen verzorging. Ze verkiest eveneens een warme temperatuur, maar vraagt tegelijk een vochtige atmosfeer. De wortels mogen bovendien nooit uitdrogen. Het is daardoor een typische plant voor de warme kas.
Bron Geert Devriese voor VLAM 2003, bewerking RVO voorjaar 2010