Bloemen en planten

Pieris -ten onrechte vaak rotsheide genoemd- is een bekende groenblijvende struik die in veel tuinen is aangeplant. De groeiwijze varieert van slechts enkele centimeters (bij Pieris nana) tot kleine bomen (bij Pieris formosa). Bladeren wintergroen en leerachtig, meestal verspreid, lancet-spatelvormig, meer of minder gezaagd. Jonge bladeren vaak rood of bronskleurig. Bloeiwijze eindstandig of okselstandig, opstaand of hangend in trossen, deze al in de nazomer of herfst aangelegd. Bloemkroon urnvormig, vijflobbig, geurend, wit of (donker)roze. De jonge doosvruchten zijn groen, in rijpe toestand bolvormig en bruin. De bloeitijd varieert van vroeg, soms al in december, tot in mei bij de meeste compacte cultivars.



Het geslacht Pieris omvat zeven soorten en behoort tot de heidekruid familie (Ericaceae) en de planten verlangen dus een zure grond. Slechts drie soorten zijn van belang voor onze tuinen, en wel Pieris floribunda, Pieris japonica met 100 cultuurvariëteiten, Pieris formosa en een aantal hybriden van de laatste twee.

De naam is afgeleid van het Griekse Pierôs, Koning van Emathia, die zijn negen dochters de namen van de Muzen gaf. De naam zinspeelt op de schoonheid van de plant. De naam is niet alleen gegeven aan een plantengeslacht, maar is ook in het dierenrijk te vinden als geslachtsnaam voor een aantal vlindersoorten waaronder het koolwitje (Pieris brassicae).

Sortiment

Pieris floribunda is een compacte bolronde struik tot 1.5 – 2 m hoog, in bosranden vaak hoger en losser, soms ook zeer breed. De bladeren zijn lancetvormig tot smal-elliptisch, 3-5 cm lang, puntig of afgerond aan de top, mat of olijfgroen en behaard aan de rand. De bloemen staan in rechtopstaande, eindstandige, samengestelde trossen van 6-10 cm lang met een zuiverwitte kroon en een groengele kelk.
Van nature groeit deze soort in het oosten van de Verenigde Staten op heuvelruggen en in bosranden. Daar de soort zich moeilijk laat stekken wordt zij meestal uit zaad gekweekt. Vandaar dat deze plant niet zoveel wordt aangeboden.

Pieris formosa (foto) heeft een groot verspreidingsgebied, namelijk in de oostelijke Himalaya, van Nepal, Bhutan, Sikkim, Assam, Noord Vietnam tot Zuidwest en delen van Centraal China op een hoogte van 2100-2400 meter. De soort groeit er in gemengde bossen van o.a. Rhododendron arboreum. Het zijn struiken of bomen tot 8 m; in Nederland zelden hoger dan 4 m. De bladeren zijn smal elliptisch tot omgekeerd lancetvormig. Jonge bladeren bronskleurig of bruinrood, soms felrood. Bloemen wit, in overhangende bloeiwijzen, tros of pluimvormig. De bloemkroon is tot 12 mm lang.
Deze soort is in Nederland matig winterhard. Bladeren en bloemen beschadigen vaak in de winter.

 

Pieris japonica is inheems in Japan en groeit in gemengde bossen tot een hoogte van 3300 m. Door het grote verspreidingsgebied is de soort erg variabel, namelijk van grote brede struiken tot compacte dwergplantjes. Bladeren meestal omgekeerd lancetvormig en glimmend donkergroen. Bloemen in overhangende tot opstaande trossen met een witte tot lichtroze bloemkroon.
Van deze soort zijn meer dan 100 cultivars bekend.

Enkele belangrijke zijn:

 

´Bonfire´ (foto) is een opgaande struik tot 1.5 m hoog. Het blad is donkergroen, glanzend, en iets omgekruld. Bij uitlopen is het jonge blad brons tot donker rood. Deze nieuwe selectie heeft vanaf november tot aan de bloei compacte, opstaande bloemtrossen, die vooral opvallen door de donkerrode bloemknopjes (in kleur vergelijkbaar met Skimmia japonica ´Rubella´). De bloemtros is ongeveer 7 cm hoog en heeft de vorm van een vlam (vandaar de naam ´Bonfire´). Hierdoor heeft de plant in de kerstperiode en winter veel sierwaarde, ook wanneer bij niet in bloei getrokken is. Buiten bloeit de plant half maart met witte bloemen, wat een aantrekkelijk contrast vormt met de rode kelkblaadjes.
´Cupido´ is een breed opgaande, bossige en tamelijk compacte struik tot 2 m hoog en 1 m breed. De bladeren zijn dofgroen en 3-5 cm lang. Bloemen roomwit 10 mm lang, in tot 12 cm lange, opstaande, sterk vertakte trossen. De bloemknoppen hebben in de winter een bijzonder mooie kleur, die wordt gevormd door de kelkbladen. Gedurende de winter en nog lange tijd tijdens de bloei krijgt de plant hierdoor een bijzonder accent.  
´Debutante´ (foto) is een breed opgaande, bossige en tamelijk compacte struik tot 2 m hoog en 1 m breed. Bladeren 3-5 cm lang en matglanzend donkergroen. Bloemen zuiver wit, tot 10 mm lang, aan enigzins opstaande trossen met één of meer korte zijtakken. De kelk is opvallend groen. In 1983 verkreeg deze cultivar een Getuigschrift Eerste Klas vanwege de goede groei en jaarlijks rijke bloei. Opvallend zijn de recht opstaande bloemtrossen.
 
´Little Heath Green´groeit uit tot een dichte en plat bolvormige struik tot 1 m hoog en 1.5 m breed. De bladeren zijn donkergroen en in de herfst en winter opvallend paarsrood. Dit is een typische bladplant, die voor vele doeleinden geschikt is, zelfs voor het knippen van figuren. Bloemen zijn nooit waargenomen bij deze cultivar. Er is ook een bonte vorm in de handel onder de naam ´Little Heath´.  
´Red Mill´ is een tamelijk compacte opgaande struik tot 1.5 m hoog. De bladeren zijn glimmend donkergroen en de jonge bladeren zijn glanzend bruinrood. Deze kleur blijft lange tijd gehandhaafd. De bloemen zijn roomwit in enigszins hangende, vertakte trossen tot 12 cm lang. Verkreeg in 1983 een Zilveren Medaille. Een nieuwe bonte sport uit deze plant is sinds kort in de handel onder de naam ´Astrid´.  
´Rosalinda´ (foto) is een compacte struik tot 1.25 hoog en even breed. De bladeren zijn donkergroen; jonge bladeren bruinrood. De bloemen zijn lichtroze en staan in tot 14 cm lange trossen. Het is een rijke bloeier die goed kleur houdt.

 

´Taiwan´ (synoniem Pieris taiwanensis) is een compact en breed uitgroeiende struik met glanzend groene bladeren; jonge bladeren koperkleurig.
De bloemen staan in enigszins opstaande trossen met een troslengte van 15 cm. De kroon is wit met een groene kelk
Deze kloon is jarenlang in de handel geweest onder de naam Pieris taiwanensis.
 
´Valley Valentine´ (foto) is een bossige, wat losse struik tot 1.8 m hoog. De bladeren zijn glimmend donkergroen en de jonge bladeren bloedrood tot koperkleurig. Bloemen dieproze tot wijnrood, 6 mm groot en in min of meer overhangende, 10 cm lange trossen. Deze cultivar heeft de donkerste bloemen van het hele sortiment maar is helaas moeilijk te kweken.
 

Men heeft Pieris japonica gekruist met Pieris formosa. Hieruit zijn enkele waardevolle hybriden ontstaan. De belangrijkste zijn:
 

´Forest Flame´ (foto) is een dicht vertakte, opgaande struik die uiteindelijk zo´n twee m hoog wordt. De bladeren zijn tot 8 cm lang en glimmend groen. De jonge bladeren in het voorjaar verkleuren van diep rozerood, via zalmrood, roze en cremégeel naar groen. Bloemen zuiver wit in eindstandige vertakte trossen tot 20 cm lang. Het rode jonge blad is afkomstig van P. formosa, de goede groei en winterhardheid van Pieris japonica.
 
´Flaming Silver´ (foto) is de bonte vorm van de voorgaande. De bladeren zijn matglanzend donkergroen met een onregelmatige, roomwitte rand. Jonge bladeren helderrood -zonder lichte rand- en verkleurend via zalmroze en lichtgroen naar donkergroen met roomwitte rand.
 

Standplaats en verzorging

Dit zijn zuurminnende planten, zij verlangen dus een humeuze, zure grond en een plaats in de halfschaduw of volle zon. Het is zinvol de uitgebloeide bloemen weg te nemen, daar anders te veel energie wordt gebruikt voor het vormen van zaad. Na de bloei kan men de planten ook (des gewenst) snoeien.

Bronnen

A.J. Laros Pieris, in Dendroflora (jaarboek van de Koninklijke Vereniging voor Boskoopse Culturen en de Nederlandse Dendrologische Vereniging) nr. 34 – 1997
TK-Plantengids, Rudi Van Overloop 2008 – www.plantengids.com