De varenberk of Comptonia peregrina is reeds sinds 1714 in cultuur, maar toch zelden in onze tuinen te vinden is Comptoma peregrina of varenberk. De varenberk is vernoemd naar de Londense bisschop Compton (1632-1713) door Sir Joseph Banks (1734-1820), een Engelse bioloog-plantenkenner. De soortnaam peregrina betekent ´vreemd´, maar wat is er vreemd aan deze plant? Het is de enige plant uit de bossen van oostelijk Noord-Amerika en Canada met op een varen gelijkend blad.
Bekende inheemse namen zijn: ferngale, fernbush, sweet bush, meadow fern, shrubby fern, Canada sweetgale, spleenworth bush, sweet bush en sweet ferry. Het ´sweet´ slaat op het feit dat de hele plant een kruidige, aromatische geur verspreidt, vooral als de bladeren worden gekneusd. Comptonia peregrina behoort tot de Myricaceae en heeft dus, gelet op de Nederlandse naam, niets met een berk te maken. Vroeger werd dit struikje ook wel gerekend tot het geslacht Myrica en heette toen Myrica asplenifolia. De soortnaam asplenifolia wil zeggen: met bladeren als die van een Asplenium, een varen.
De varenberk is een breed uitgroeiende, tot 1,5 m hoge struik met bruine, zwak behaarde twijgen. De lancetvormige, meestal veervormige gespleten bladeren zijn 6-15 cm lang, aan de bovenzijde matglanzend donkergroen en aan de onderzijde grijsgroen. In maart – april verschijnen de bloemen, meestal voordat de bladeren verschijnen. Het is een ´katjesdrager´. De bloemen zijn éénslachtig; de mannelijke bloemen staan in tot 1,5 cm lange, cilindrische katjes, de vrouwelijke bloemen staan in bolvormige bloeiwijzen, dicht tegen de twijg geplaatst. De mannelijke katjes staan aan het einde van de twijgen, een stuk hoger dan de vrouwelijke bloemen. De vrucht is een kleine, ruwe steenvrucht. Het ziet er uit als eivormig, glanzend nootje.
Comptonia peregrina var. asplenifolia onderscheidt zich vanwege de spaarzaam behaarde, bijna kale twijgen, smallere bladeren en kleinere vruchten. Het verspreidingsgebied is van Canada tot Noord Carolina, westelijk tot Indiana en Saskatchewan. Het is een zeer mooie sierplant, die vooral in het najaar opvalt door de gele tot oranje herfstkleur van de bladeren. Dit struikje gedijt het beste in de volle zon of in de halfschaduw en stelt zeer weinig eisen aan de grond. Omdat de plant in staat is stikstof vast te houden, groeit de varenberk van nature op verstoorde en onvruchtbare gronden zoals zanderige, stenige hellingen, maar ook op venige gronden waar het water goed kan afvloeien.
Belangrijk is ook dat de plant droogte- en zoutresistent is. Het is een pioniersplant op open plekken in bossen van onder andere Pinus bansiana (pijnboom), samen met Amelanchier– species (krentenboompje), Corylus cornuta (hazelnoot), Gaultheria procumbens (bergthee), Vaccinium myrtilloides (bosbes) en Vacinium angustifolium (smalbladige bosbes). De winterhardheid is -gezien de herkomst- zeer goed.
De Mic-mac Indianen gebruikten de bladeren tegen blaren, opgelopen van de zeer giftige ´poisen ivy´ (Rhus radicans) en de Choctaw Indianen maakten hiervan thee tegen koorts. De bladeren worden ook nu nog gebruikt voor potpourri´s en ze worden ook onder in fruitmanden gelegd om het fruit langer goed te houden. De vruchten worden rauw gegeten.
De varenberk heeft slechts een nadeel. De plant is zeer moeizaam te vermeerderen. Hoewel het zaad in de grond wel 70 jaar (!) goed kan blijven, is zaaien een moeizame, zo niet hopeloze zaak, evenals het vermeerderen door stekken. De enige manier om de plant te kweken is van geïmporteerd wortelstek. Nederlands wortelstek laat het om onduidelijke redenen afweten. Vandaar dat de plant niet zo makkelijk verkrijgbaar is en er een wat hogere prijs voor moet worden betaald. U haalt echter wel met de varenberk een heel bijzondere struik in uw tuin.
Bronnen A.J. Laros, dit artikel is eerder verschenen in ´Ericultura´ uitgave van de Nederlandse heidevereniging, bewerking RVO 2008