Het moet geen jaagwerk worden, maar ik heb zo het gevoel dat het na 28 jaar zoetjesaan tijd wordt om die verwaarloosde noordzijde van mijn tuin eens onder handen te nemen. Er staan daar reeds enkele struiken en kleine bomen, die ik als een goede start zie, om een stukje te creëren van zo’n 2 are groot, met wat men “gevlekte schaduw” noemt: een zich bewegende schaduw die ontstaat door een licht bladerdek waar de zonnestralen zo nu en dan nog doorheen kunnen, maar nooit lang op dezelfde plaats. Dit levert dan getemperd licht op.
Achtentwintig jaar zijn er reeds overheen gegaan dat we onze woning met tuin aankochten. De vorige eigenaar had er blijkbaar een originele mening op nagehouden wat aanplantingen betrof. Na jaren werken op een Frans kasteel kon een zekere “franse slag” hem zeker niet ontzegd worden. Het merendeel van de struiken en bomen die hij had neergepoot stonden op de berm die normalerwijze door de gemeente beheerd wordt. Ik herinner me nog hoe ik met de moed en kracht van de jeugd een drietal vrij jonge halfhoogstam pruimenbomen eigenhandig uit de grond heb gehaald of beter gezegd: gesleurd, want hun wortelgestel was al flink ontwikkeld. Was ik toen niet zo actief geweest, hadden de takken nu zowat over een derde van de breedte van de baan gehangen, wat inzittenden van een passerende cabriolet tijdens de zomer zou toelaten al rijdend mijn vruchten te degusteren. Maar Luilekkerland is zelden te combineren met de vigerende gemeentevoorschriften.
Dat was ook de tijd dat we ons zo nu en dan een doorlevende plant aanschaften. We hadden terloops wat oog voor groen, maar konden van enig fanatisme ter zake toch niet verdacht worden. Opvoeding van kinderen gecombineerd met de obligate aflossing van een hypotheeklening houden een mens op het rechte pad.
Aan de noordzijde van het perceel, omsloten door een ligustrumhaag, werd er toen ook plaats ingeruimd voor een zestal hazelaars, vier hoogstammige wilgen en twee krentenboompjes. De natuur zelf liet zich ondertussen niet onbetuigd en voegde er spontaan vlieren, lijsterbessen en bramen aan toe.
Soms geraak ik zo gewend aan tuingedeelten dat ik bepaalde ontwikkelingen pas opmerk wanneer er reeds een hele tijd is overheen gegaan. Zo kwam ik enkele jaren geleden tot de slotsom dat de hazelaars toch wel serieuze afmetingen hadden aangenomen en er zich stilaan zoiets als een bosje had ontwikkeld dat dringend aan een verjongingskuur toe was.
Ik sloeg er een praktisch tuinboek op na dat me inwijdde in het snoeien. Je kan de stammen van de hazelaars om de 7–10 jaar allemaal tegelijk tot zo’n 20 à 30 cm boven de grond afzagen. Aanvankelijk lijkt dit op kaalslag, maar de nieuwe scheuten zullen zich niet onbetuigd laten. Persoonlijk pas ik de rotatiesnoei toe: om de enkele jaren breng ik zo’n derde van de takken terug tot bij de grond. Zo kan ik de plant vernieuwen zonder tijdelijke kaalheid te veroorzaken. Een andere methode geeft de hazelaar de vorm van een zich naar boven toe verbredende drinkbeker met 6 tot 12 stammen, die gedurende de eerste 2 of 3 jaar opwaarts en naar buiten gericht worden. Bij deze laatste werkwijze wordt jaarlijks het oude hout verwijderd, samen met de scheuten die naar binnen groeien of zich te sterk op de hoofdtakken ontwikkelen.
Van de vier wilgen zijn er ondertussen reeds twee verwijderd. Van een derde werden de gesteltakken door een “boomchirurg” dermate in lengte gereduceerd dat hij (de boom) er het bijltje bij neerlegde. Blijft er dus nog eentje over. Het nadeel van dergelijke pioniersbosbomen is dat ze zo overvloedig katjes ontwikkelen dat er dagen aan een stuk zaadpluisjes doorheen de tuin zweven. Ik was ook zo roekeloos één van de krentenboompjes (Amelanchier lamarckii) drastisch in te snoeien om het vervolgens te verplanten. Pas nadien arriveerde ik in het hierboven vermelde snoeiboek bij de paragraaf die beschreef hoe slecht deze soort dat opneemt. Jaren nadien staan de geknotte stammetjes er nog bij als quasi-kale bezemstelen.
Men mag dan al doende leren, recentelijk voelde ik de behoefte groeien aan een wat meer gestructureerde aanpak. Misschien werd het toch wel hoog tijd dit tuingedeelte wat ernstiger onder handen te nemen. Het betreft een strook met een lengte van 26 meter en een breedte variërend tussen de 6 en 8 meter. Begin november 2006 ben ik dan op bescheiden wijze van start gegaan met wat een "bosrand-biotoop” zou kunnen worden genoemd. Ik hoop in de loop van wat volgt duidelijk te kunnen maken wat daaronder begrepen kan worden. Als ik er nu zo over nadenk terwijl ik dit tracht neer te schrijven, was er toch al wel iets als een latente belangstelling voor schaduwplanten aanwezig. Op kousenvoeten had ik reeds met enkele planten geëxperimenteerd.
Zo bijvoorbeeld de aantrekkelijke Saxifraga rotundifolia |
Deinanthe bifida (uit het Verre Oosten afkomstige schaduwplant met Hydrangea-achtige bladeren) |
Podophyllum versipelle (voetblad). Het onooglijke, bruine plantje op de voorgrond is een Rumex flexuosus |
Eerdere ervaring had me geleerd dat indien je op een bepaalde plaats in je tuin een verandering wil aanbrengen, het verstandig is er niet op af te vliegen als een konijn op een bussel wortelen. Ga er rustig bij zitten en rondkijken, luisteren en aanvoelen of je idee past in de bredere context van je tuin en eventueel het omgevende landschap. Een boek lezen in een luie ligzetel is daarbij niet verboden, wel integendeel: zodoende ontdek je op welke plekjes het goed of minder goed toeven is. Belangrijk is o.a. de voortdurende verandering van licht en schaduw, afhankelijk van de baan van de zon en de seizoenen.
Zo leerde ik het gevaar kennen van morgenschaduw gevolgd door hevige middagzon. De bladeren van een jonge Acer shirasawanum ´Aureum´ bleken hiervoor zeer gevoelig en waren op een mum van tijd allemaal verbrand. Tijdens de hittegolf van de zomer 2006 werd het me al vlug duidelijk waar precies de tuin nood had aan schaduw en in welke mate. Sommige van mijn planten stonden onbeschermd in de blakende zon en op een gegeven ogenblik zag ik me genoodzaakt kunstschermen in textiel op te zetten om in tijdelijke schaduw te voorzien. Deze plaatsen heb ik toen duidelijk gemarkeerd met bamboestokken en daar worden deze winter struiken en kleine bomen geplant.
De structuur van een tuin of een gedeelte daarvan wordt dus niet enkel gemaakt door de persoonlijke smaak van de tuinier. Specifieke eisen van bepaalde planten zijn minstens even bepalend. Planten tot wasdom brengen onder reeds volgroeide struiken en bomen betekent tevens rekening houden met de concurrentie tussen de noden van de eerste en de wortelen van de laatste. Regelmatige vochtvoorziening zal zeker een vereiste voor de nieuwkomers zijn, vooral de eerste jaren. Ook het samenspel tussen temperatuur en luchtvochtigheid is een belangrijke factor. Een schaduwplant zal de hitte beter verdragen wanneer hij voldoende vochtig staat. De bodem is belangrijk, de grootte en densiteit van de boomkruinen en één of andere haag als windkering. Planten verdragen zeer slecht scherpe, uitdrogende winden.
Er zijn verschillende soorten van schaduw. Ik ga hier niet over uitweiden, maar mijn bedoeling is een stuk te creëren met wat men “gevlekte schaduw” noemt: een vorm van lichte schaduw ontstaan door een licht bladerdek waar zonnestralen zo nu en dan nog doorheen kunnen. Dit levert dan tevens een getemperd licht op. Het merendeel van de geschikte planten is courant verkrijgbaar, u moet er heus het land niet voor uit.
Een andere doelstelling is geurplanten en winterbloeiers te integreren. Ik heb getracht de voortgang van dit werk regelmatig bij te houden met enkele aantekeningen en foto’s. Voor mij zijn deze nuttig als geheugensteuntje en ik hoop dat u als lezer er in de volgende nummers ook plezier mag in vinden.
Bronnen André Degeest 2007, bewerking RVO 2008