Tuinaanleg

In een zwak moment durf ik me wel eens te verlustigen in de enthousiaste beschrijvingen van de realisaties door tuinarchitecten en aanverwanten. De bijgaande foto´s zijn steeds op het ideale moment van de dag geschoten, bij de correcte zonnestand in het juiste, zij het soms wel zeer korte, hoogseizoen. Als antidotum hiertegen mag ik stellen dat de grond die ik voor mijn halfschaduwtuin voorzien heb verwaarloosd is, compact en koud. Om hier wat vruchtbaars van te maken moet ik me deze winter van de gezellige houtkachel wegrukken. Misschien nuttig om van zoveel masochisme verslag bij te houden. Zelfs pieren schijnen de weg van de minste weerstand te zoeken. Ik heb niet vaak het genoegen ze in dit gedeelte van de tuin te ontmoeten wanneer ik de spade in de grond plant.


Een Clethra alnifolia ´Ruby Spice´, een schijnels die vochtigheid vraagt, heeft zijn eerste zomer (die van 2005) hier niet overleefd. De fatale combinatie hitte, droogte en onaangepaste grond deed hem de das om. Veel biologisch leven is hier op het eerste gezicht niet aanwezig. Maar helemaal een stuk dode planeet is het nu natuurlijk ook weer niet.
De keuze van de planten, en dan vooral de onderbegroeiing, wordt tevens bepaald door de specifieke aard van een schaduwtuin. Reeds eerder was ik erachter gekomen dat Geranium macrorrhizum en Euphorbia amygdaloides ´Purpurea´ zelfs in deze weinig clemente grond goed gedijen. Zij laten zich weinig gelegen liggen aan de concurrerende wortels van de nabije struiken en bomen.
Indien men een breder spectrum aan planten wenst, werpt investeren in grondverbetering zijn vruchten af. Het kapitaal dat aangebracht dient te worden is verteerde compost, humus (eventueel in de vorm van halfverteerde stalmest, indien je die nog ergens kan vinden) en eelt op de handen.

Om er geen dwangarbeid van te maken – tuinieren mag best aangenaam blijven – is het naar mijn ervaring nuttig het werk op te splitsen in kleine delen en per keer een beperkte oppervlakte van enkele vierkante meters onder handen te nemen.

Vooreerst moest de ondergrond onkruidvrij gemaakt worden. Hieronder viel ook het uitgraven van bramen en enkele jonge vlieren. Dikwijls wordt de vlier als een ongemak beschouwd in de tuin. Ik hou ervan, omwille van de frisse geur en de mooie vorm van de bloemen, maar gezien de beperkte oppervlakte moest ik wat met de ruimte woekeren. Het verwijderde hout en groen werd door de hakselaar gehaald en zal nadien op de bewerkte grond als bodembedekking worden uitgespreid of in lagen in de composthoop aangebracht.

Nadien spitte ik een spade diep en werkte goed verteerde, gezeefde compost in, à rato van één kruiwagen per vierkante meter. Terwijl ik me hieraan uitsloof, prijs ik me gelukkig geen tuinier als wijlen de befaamde plantswoman Gertrude Jekyll te zijn: daar diende de tuin zo diep gegraven te worden dat paard en kar erin verdwenen. Maar ter zake: er wordt een flink pak ruw (rijn)zand en een handvol beendermeel aan toegevoegd. De zand voor een goede drainage, het beendermeel als organische meststof. De compost is eigen productie. Ik zou het zonde vinden mijn meest waardevolle materie, het tuin- en keukenafval, aan de ophaaldienst mee te geven. Het materiaal wordt in laagjes op elkaar gelegd: een laag keukenafval, dan bijvoorbeeld bladeren, nadien gras en ga maar door. In het begin wordt er flink wat warmte geproduceerd, tenminste indien er voldoende zuurstof in de hoop kan binnendringen. Dan doen de bacteriën hun werk. Valt dit proces stil, zet ik de hoop om. Wat aan de zijkanten lag, gaat naar binnen. Eventueel wordt er wat vers materiaal en vocht aan toegevoegd om de bacteriële werking opnieuw op gang te brengen. Nadien wordt dit verder verteerd door gespecialiseerde pieren. Na zo´n twee jaar heb ik dan zachte, welverteerde compost.

Tuinieren op een kleine oppervlakte kan een bijkomende dimensie opleveren doordat men meer in lagen, zowel in de diepte als de hoogte gaat ontwerpen. Het heeft iets weg als hoogbouw met garageverdiepingen onder de grond en een aantal étages erboven. Een bonus voor het tuinieren op een kleine oppervlakte kan dus de verhoogde aandacht voor bollen en knollen worden. Totnogtoe vielen deze buiten mijn aandachtsveld. En omdat het ook dikwijls vroege lentebloeiers zijn, had ik nog een reden me een bollenplanter aan te schaffen en de eerste principes van het plantenleven onder de grond te leren. Ik begon met een mengeling van Scilla campanulata en Tulipa turkestanica.

Voorbeeldig volgde ik de instructies omtrent plantdiepte en onderlinge afstand op de verpakking. Eénmaal de bollen in de grond kregen ze flink wat water en werd het geheel afgedekt met een laag halfverteerde compost van enkele centimeters dik. Dit voorkomt het uitdrogen van de grond en vormt een dekentje in de winter.

Enkele dagen later stak ik tussen de wortels van een vlier een dertigtal Corydalis solida naast een pas aangeplante kamperfoelie: Lonicera periclymenum ´Belgica´.

Nadien kwamen er twee Euonymus alatus bij, ook gekend als kardinaalsmutsen of zotskappen. De betekenis hiervan dient gezocht te worden in de vorm van de bloemen. Deze struiken laten zich niet opjutten: na 10 jaar zullen ze zo´n twee meter hoogte bereiken. Ze zijn in de herfst een lust voor het oog door hun spectaculaire verkleuring.

In haar boek “The Scented Garden” vermeldt Eleanour Sinclair Rohde de hierboven vermelde ´Belgica´ variëteit in één adem samen met de Lonicera periclymenum ´Serotina´. Ook deze blijkt nog zeer courant in de handel te zijn. De wijze woorden van de schrijfster dat de kamperfoelie al sinds mensenheugenis het symbool van trouwe liefde is, deed me opnieuw naar de schop grijpen. Ja, zo geraakt een tuin ook vol natuurlijk. Tussen haakjes: de soortnaam “periclymenum” betekent “klimmer”.
En dan opnieuw naar het stevige werk: een plaatsje gezocht en gevonden voor een Parrotia persica.

De Britten noemen deze (kleine) boom ook wel Perzische ijzerboom vanwege zijn stijve takken. Hopelijk staat hij er na verloop van tijd niet al te zeer als een stijve hark bij. Hij zou gerelateerd zijn aan de toverhazelaar en bloeit net als zijn verwant reeds voor de bladeren gevormd zijn. Iets voor mensen die van helrode bloemen en nadien de herfstverkleuring houden. De bloemen geuren niet. Om dit te compenseren zocht ik mijn heil bij het zogenaamde “winterzoet”: Chimonanthus (Calycanthus) praecox. Calycanthus verwijst naar de kelkvormige bloemen. Deze struik wordt drie meter hoog en even breed. De geur zou 25 meter ver dragen. Ik zal het u op tijd en stond laten weten of dit al dan niet overdreven is. Momenteel is dit plantje nog maar een kleuter in een pot. Ik zoek er nog een juiste plaats voor. Aangezien planten in potten gevoeliger zijn voor vorst dan in de volle grond heb ik pot waarin dit reukwonder staat in een wat ruimer recipiënt van dezelfde harde plastic. De tussenruimte wordt opgevuld met isolerende argexkorrels.

En ondertussen blijft die winterse grauwheid deze maand februari maar aanslepen. Januari was al niets beter. De grond is zo met regen doordrenkt dat ik me werkloos en vertwijfeld terugtrek in mijn fauteuil voor de houtkachel. Wanneer zo´n vlaag van melancholie me overspoelt, grijp ik naar het boek “Bloemen het hele jaar door. Tuinplanten in iedere maand” van Margery Fish (2). Foto´s van haar tonen een vrouw op gevorderde leeftijd in vormeloze schort en slobberkousen, maar naast haar riek en spade wist deze dame ook de pen te hanteren. Dit schrijft ze over februari: “Deze maand is voor mij een maand van belofte. De tuin slaapt nog, maar begint te ontwaken. Aan alle kanten zie ik planten die onder de grond hebben geslapen, hun nieuwe scheuten door de koude onvriendelijke grond heen werken: roze puntjes van de pioenen en het frisse groen van lelies. We verwachten niet veel van februari, maar toch is het een boeiende maand. Het minste dat tuinieren ons kan leren is vertrouwen te hebben. Terwijl wij lopen te klagen en rillen van de kou, volbrengt de natuur wonderen onder de grond. Tot ik al mijn dierbare planten weer om mij heen zie, sterf ik steeds van angst. Maar ik hoef me geen zorgen te maken. Bijna altijd komen ze veilig de winter door. Toch voel ik mij nooit helemaal veilig totdat ik die roze, groene of grijze scheuten omhoog zie komen.”

Zo´n tekst geeft toch minstens evenveel warmte als een blok eik of beuk? Ik laat de kachel uit gaan en rij naar de plantenkwekerij enkele kilometers verderop. Tussen de honderden, duizenden jonge struiken valt mijn oog op een plant van ongeveer een meter hoog, de naakte takken bedekt met gele bloemen, zacht en toch intens. Een sterke Cornus officinalis van zo´n 3-4 jaar oud. In Frankrijk wordt hij wel eens de toverhazelaar van de armen genoemd, maar deze definitie reflecteert zich niet in de prijs. Het is dan ook een reeds stevig uit de kluiten gewassen plant. Het is geen vlugge, wel een gestage groeier. Je koopt hem dus op de groei. Na 10 jaar bereikt hij een hoogte van 2,5 meter, maar éénmaal volwassen mag je op 5-8 meter rekenen met een breedte van rond de 3-5 meter. Hoe deze plant verder beschrijven? Dit valt me steeds moeilijk, mijn woordenpalet schiet hier tekort. Sommige tuinauteurs kunnen zelfs een cactus zo plastisch beschrijven dat je er zou willen in bijten, maar mij lukt dat minder makkelijk. Laten we het erop houden dat hij lijkt op een grote, vroeg bloeiende Cornus mas.

De gele bloemen worden gevolgd door donkergroene bladeren en nadien eetbare helrode bessen. De bast bladdert af en is grijs gekleurd over oranje naar bruin. Cornus officinalis is niet veeleisend wat betreft grondsoort, zuurtegraad en gedijt zowel in zon als halfschaduw. Voeg daaraan toe dat hij niet vorstgevoelig is en je hebt een perfecte tuinvriend. Oorspronkelijk komt hij uit China, Korea en Japan. Sedert meer dan 2000 jaren worden zijn vruchten in de Chinese kruidengeneeskunde toegepast.

Weer thuis gekomen draag ik hem onmiddellijk de tuin in en laat hem daar in de pot staan. De grond is veel te nat om er nu in te gaan spitten. Vanuit het venster van de badkamer kijk ik naar mijn aanwinst. Ik verwonder er mij steeds opnieuw over hoe zo´n juweel zich in deze barre grijsheid kan handhaven en er zelfs in gedijt. Ik verneem via de radio dat er naar het weekend toe brede opklaringen (!) worden beloofd.
Tegen dan zal ik wel een plaatsje voor mijn nieuwe gast gevonden hebben.
Met de hulp van Margery Fish en Cornus officinalis moet ik het einde van de week toch nog kunnen halen…

Bronnen

Eleanour Sinclair Rhode. “The Scented Garden”. Londen, The Medici Society, 1936. (eerste druk dateert van 1931.)
Margery Fish. “Bloemen het hele jaar door. Tuinplanten in iedere maand´. Baarn, Uitgeverij Hollandia BV, 1989. Oorspronkelijke titel: “A flower for every day”, 1965.

André Degeest 2007, bewerking RVO 2008.