Galmuggen behoren tot de familie van de Cecidomyidae uit de orde van de Diptera (vliegen en muggen). Ondanks het aantal schadelijke soorten die deze familie bevat, leveren de bladluisroofgalmuggen en de spintroofgalmuggen een belangrijke bijdrage in de geïntegreerde teelten in de serres. Deze op grote schaal gecommercialiseerde roofgalmuggen komen echter van nature veel bij ons voor. Galmuggen zijn onopmerkelijke, uiterst tere, kleine mugjes van slecht 2 tot 5 mm groot. Ze zijn bruin of grijs van kleur, maar kunnen ook rood of geel zijn. De lange antennen hebben een eigenaardige vorm en zijn voorzien van borsteltjes en draadjes. Ze hebben verder lange, slanke poten en zeer dunne lichtbehaarde vleugels die slechts enkele aders vertonen.
Omgeving, levenswijze en voeding
De levenswijze van de galmuggen is zeer verschillend. De meest bekende zijn de planteneters, die op de planten gallen veroorzaken waarin de maden tot ontwikkeling komen. Het merendeel van de soorten veroorzaken echter geen noemenswaardige schade en leven in bloemen, bloemhoofdjes, bladoksels of bladscheden. Nog andere leven enkel van verteerd plantenmateriaal. Er zijn ook galmuggen waarvan de maden jagen op bladluizen, mijten en andere insecten. Er zijn er die insecten predateren. Het is dan ook deze laatste soort die al onze aandacht verdient.
Ontwikkelingsstadia
De maden van de galmug zijn langwerpig en spoelvormig en hebben geen zichtbare kop. Ze zijn aanvankelijk kleurloos maar worden al gauw geel, oranje of roodachtig. De maden hebben aan de onderkant van de voorborst een beenachtig verhard chitineplaatje, wat typisch is voor de familie van de galmuggen. Dit plaatje geeft de larven springvermogen waarmee ze hoge en verre sprongen kunnen maken. Ze doen dit door hun achterlijf naar voren te buigen en vast te haken aan het borstbeen. Vervolgens spannen ze hun lichaam in een boog, waardoor het vastgehaakt achterlijf plotseling los komt en zo wordt de made weg gekatapulteerd.
Schadelijke eigenschappen
Een gal is een misvorming of uitgroeiing met een speciale vorm en structuur die een plant omheen een insect, mijt, aaltje, schimmel of bacterie maakt waardoor ze aangetast werd. Gallen van galmuggen komen zeer vaak voor op populier, linde, eik en ander loofhout, alsook op een groot aantal kruidachtige planten. In de fruitteelt zijn er de schadelijke perengalmug en de appelbladgalmug.
Er zijn ook galmuggen die schade kunnen aanrichten in granen , winterkoren en grassen. Een voorbeeld hiervan zijn de gele en rode tarwegalmuggen die hun eitjes leggen in de tarwebloem en waarvan de maden de korrel vernietigen.
Bespreking van enkele soorten
Verschillende soorten roofgalmuggen voeden zich met bladluizen, schildluizen, witte vliegen, spint en andere insecten.
De meest algemeen voorkomende zijn:
I. Bladluisetende roofgalmuggen
II. Spintetende roofgalmuggen
I. Bladluisetende roofgalmuggen – Aphidoletes aphidimyza (bladluisroofgalmug)
Deze roofgalmug is 2 à 3 mm groot en heeft lange, dunne poten en sterk geveerde antennen die naar binnen zijn gebogen. De antennen van de mannetjes zijn lang en achterover gebogen, die van de vrouwtjes zijn korter en dikker. Deze galmuggen zijn gevoelig voor droogte en sterven massaal bij een lage relatieve luchtvochtigheid. Om deze reden zijn de muggen hoogstwaarschijnlijk alleen ’s nachts en in de schemering actief. Overdag verschuilen ze zich in de planten.
Larve van Aphidoletes aphidimyza | Aphidoletes aphidimyza |
Ze overwinteren als made in een cocon en verpoppen in het voorjaar. De eerste volwassen roofgalmuggen zijn er vanaf half mei en zijn van juni tot eind september op diverse gewassen waar te nemen. Eind september kruipt de made van de laatste generatie de bodem in waar ze op een 1 tot 2 cm diepte zal overwinteren. Er zijn meerdere generaties per jaar. De volwassen muggen leven ongeveer 10 dagen en leggen het merendeel van hun eitjes gedurende de tweede tot vierde dag.
De volwassen muggen zijn zéér goed in het vinden van geïnfecteerde planten, waardoor ze zich snel kunnen verspreiden over het gewas. De vrouwtjes leggen hun eitjes bij voorkeur in grote bladluiskolonies. wat er toe bijdraagt dat er meer eitjes worden gelegd in grote bladluiskolonies dan in kleinere kolonies. De bladluizensoort heeft weinig effect op het aantal eitjes. Wel worden de eitjes bij voorkeur onderaan de bladeren gelegd en dan liefst nog op de lager gelegen bladeren.
Dit doen ze vermoedelijk omdat het daar vochtiger en donkerder is. De eieren worden in groepjes tot 40 stuks bij elkaar gelegd. Ze worden apart of soms zelfs onder de luizen afgezet. De eitjes zijn 0,3 mm groot, ovaal en glanzend oranjerood van kleur. Ze zijn moeilijk waar te nemen tussen de bladluizen. Het aantal eitjes wordt beïnvloed door het klimaat, de hoeveelheid voedsel dat ze in het larvestadium hebben kunnen opnemen en de hoeveelheid honingdauw dat ze kunnen eten als volwassenen, en bedraagt onder gunstige omstandigheden 100 tot 150 stuks. Bij 21°C duurt het eistadium 2 tot 3 dagen.
De net uitgekomen maden zijn ongeveer 0,3 mm groot en glanzend, oranjegeel van kleur. Ze zijn moeilijk waar te nemen. Wanneer ze volgroeid zijn, meten ze 2,5 mm en ze zijn dan gemakkelijker waarneembaar. De kleur van de larven verandert naargelang de kleur van de geconsumeerde bladluizen naar geel , oranje rood, bruin of grijs. De maden voeden zich uitsluitend met bladluizen. Er zijn minstens 70 soorten bladluizen die ten prooi kunnen vallen aan de bladluisroofgalmug.
Een bladluis die door de galmugmade wordt aangevallen wordt eerst gedood met een verlammende gifinjectie, die ook de inhoud van de bladluis vloeibaar maakt. Na zo’n 10 minuten begint de made dan de bladluis leeg te zuigen. De bladluizen sterven onmiddellijk na de dodelijke injectie en hoe groter de bladluizenkolonie, hoe groter het aantal dat alleen gedood en niet gegeten wordt. Een door de galmug gedode luis hangt met zijn snuit nog aan het blad en verkleurt later bruin of zwart en vergaat. In totaal worden er zo’n 10 tot 100 luizen per made opgegeten. Het larvestadium duurt zo’n 7 à 14 dagen. De larven verplaatsen zich niet verder dan 6 cm van hun geboorte plaats, maar dit is meestal niet echt een probleem, omdat de wijfjes vele eitjes leggen in grote bladluiskolonies.
De verpopping gebeurt in de grond meestal vlak naast de plant waar de maden op voorkwamen. Ze wikkelen zich daarbij in lange kleverige draden die bedekt zijn met zandkorrels en uitwerpselen. De cocon is ongeveer 2 mm groot, ovaal en bruin van kleur. Het popstadium duurt ongeveer 14 dagen. De totale generatieduur van ei tot ei bedraagt ongeveer 25 dagen.
II. Spintetende roofgalmuggen – Therodiplosis persicae (Spintroofgalmug)
De spintroofgalmug gelijkt erg veel op de bladluisroofgalmug en de levenscyclus sluit er nauw bij aan. De eitjes zijn 0,2 mm groot en geel van kleur. De volgroeide maden zijn oranjegeel en ongeveer 1,5 mm groot. Ze voeden zich met alle stadia van de spintmijten. De verpopping gebeurt meestal op de plant in witte pluizige cocons van 1 à 1,5 mm, die te vinden zijn nabij de hoofdnerf van het blad. De totale levenscyclus duurt ongeveer 2 à 4 weken. Ze zijn het makkelijkst terug te vinden op het einde van de zomer. Therodiplosis is gevoelig voor verschillende chemische gewasbeschermingsmiddelen.
Bronnen KVLT – Dit project informeert over de natuurlijke vijanden, zowel de biologie als het biotoop en het nuttig zijn binnen bepaalde teelten wordt besproken. De invloed van chemische middelen op deze natuurlijke vijanden worden ook beschreven. Y. Marcipont 2003, bewerking RVO 2008.