Groente en Fruit

Enkele algemene principes over het tuinieren. In de groentetuin kan er heel wat mislopen, vooral in het voorjaar of in perioden dat de groeiomstandigheden niet te best zijn. Een vraag die wij ons dan stellen is: wat kan er aan gedaan worden? De meeste problemen situeren zich rond: slechte groei, afwijkende gewasverkleuring, ziektetekens en kwalitatieve en kwantitatieve afwijkingen. Een echte pasklare oplossing voor al die problemen is er niet en op wondermiddelen hoeven we niet te veel te rekenen. Wij moeten steeds beginnen met het zoeken naar de mogelijke oorzaken. Waarom gaat iets mis of waarom groeien bepaalde plantensoorten minder goed?


We richten eerst onze aandacht op de grond, want daaruit vertrekt het tenslotte allemaal. Vooral een te lage zuurtegraad kan heel wat in de war sturen. De zuurtegraad bepalen kan je zelf doen of laten doen in om het even welk tuincentrum. Soms zal een uitgebreider grondontleding nodig zijn, want er kan ook wat mislopen met de voedingsstoffen. De verhouding tussen de voedende elementen onderling kan te sterk uiteenlopen en zo kan een overdosis van een bepaalde voedingsstof soms beletten dat een andere belangrijke voedingsstof wordt opgenomen.

Bij zo een ruimere grondontleding krijgt men meestal ook een bemestingsadvies voor de komende drie jaar. Zo kan het gebeuren dat, wanneer men jaar na jaar bemest met bv. stalmest, het fosforgehalte in de grond te hoog wordt. Met een degelijk opgezette composthoop zal men niet veel problemen ondervinden omdat dit ons materiaal levert in een evenwichtige samenstelling.

Niet alleen de bemesting speelt een belangrijke rol, de grond moet ook goed bewerkt worden. Boven- en ondergrond moeten goed bij elkaar aansluiten zonder echt vast te komen zitten. Daarom is het belangrijk dat we na het spitten de grond diep optrekken met een handcultivator of mesthaak. Met de grenilette gaat het natuurlijk een stuk sneller, gemakkelijker en efficiënter.

Teeltafwisseling is belangrijk

Daarom groeperen we bladgewassen, knolgewassen, wortelgewassen en vrachtgewassen volgens de verschillende voedselbehoeften. Voorzie ook een perceel voor het opkweken van de plantjes en voor teelten met korte groeiduur. En vergeet ook de kruiden niet: ze geven kleur en smaak aan je tuin en je leven. Stel je teeltplan zodanig op dat eenzelfde gewas pas om de vier, vijf of meer jaren op hetzelfde perceel terugkomt. Ziekten en andere parasieten hebben het dan al heel wat moeilijker om te overleven.

De volgende stap naar een goed resultaat is de keuze van goede rassen en gezonde plantsoenen. Met de zadenlijsten van `t Fortuintje zit je alvast goed wat dit betreft. En moetje toch nog plantjes aankopen, doe het dan bij iemand in vertrouwen.

Folie- en teeltgaassoorten kunnen teelten in het voorjaar helpen vervroegen en beschermen. Bij de foliesoorten gaat het vooral om gewone plastiekfolie, gaatjesfolie, agryl- of vliesdoek edm. Bovendien bestaan er ook nog gaasdoeksoorten (insectenwerende weefsels) met diverse maaswijdten en van verschillende kwaliteiten. Al deze materialen kunnen heel nuttig zijn in de hobbytuin, op voorwaarde dat ze op de juiste manier worden gebruikt.

Gewone of dichte plastiekfolie kan men gebruiken om een gewas echt af te dekken en om de koude voorjaarsneerslag te weren. Dichte folie is vooral nuttig om bij een zaaigewas (wortelen, spinazie, radijs, …) de opkomst te verbeteren en te verbeteren en te versnellen. Na de opkomst kan zulke dichte bedekking eerder nadelig zijn omdat de temperaturen onder de folie te sterk kunnen schommelen en soms bij zonnig weer sterk oplopen. Dichte plastiek is wel een ideale bedekking voor kleine en grote tunnels. Vooral voor het uitplanten van gewassen (bv. sla) is een plastiektunnel geschikt, maar eveneens voor zaaiteelten en voor de opkweek van plantsoen. De temperatuurschommelingen zijn er kleiner en het klimaat is er beter.
 

Geperforeerde plastieksoorten en vliesdoek zijn vooral geschikt om de groeiomstandigheden van de jonge plantjes te verbeteren. Het is een bescherming tegen de grillige weersomstandigheden en tegen wild- en vogelschade. Ze geven beide een vervroegend effect maar elke soort heeft toch zijn specifieke voor- en nadelen. Gaatjesplastiek gaat sneller klapperen bij sterke wind en geeft meer kans op plasvorming en op gewasverbranding. Het is het goedkoopste afdekmateriaal en het gaat bij goede behandeling 2 à 3 jaar mee. Vliesdoek is licht en geeft minder kans op gewasverbranding doch het kan wel schuurschade veroorzaken. De lichtdoorlaatbaarheid en dus ook het gewasvervroegingseffect is iets minder dan bij gaatjesplastiek. Het is bovendien duurder.
Er bestaan ook nog verschillende soorten gaasdoek met verschillende maaswijdten en gemaakt uit diverse materialen in alle prijsklassen. Deze hebben ook een beschermend effect, maar nemen in het voorjaar teveel licht weg en houden de luchtvochtigheid te hoog.
 

Kweken onder éénruiters

Onder éénruiters kan men al vroeg beginnen met tuinieren en het is een vrij goedkope investering. Vroeger zaaien en planten geeft ons onder die beschutting toch meer oogstzekerheid en vooral teeltvervroeging.

Een éénruiter moeten we zien als verplaatsbaar materiaal en niet als een vaste bak die steeds op dezelfde plaats blijft staan. We moeten trachten onze bak het hele jaar door te gebruiken en deze dus in te passen in ons vruchtwisselingsplan. Voor de vroegste teelten is het wenselijk een plekje voor te behouden dat beschut ligt tegen de koele voorjaarswinden en tevens over een goed doorlaatbare bodem beschikt. Zorg dat de zijkanten degelijk winddicht gemaakt zijn. De helling kiest men van noord naar zuid, zodat men over een gelijkmatige belichting beschikt.

Om de grondtemperatuur op peil te houden is het wenselijk een ´broei aan te leggen; dit kan men door in de bak een laag paardemest aan te brengen en te bedekken met een 10-tal cm aarde. Hierop kan men zaaien. Bij vorstgevaar gaan we goed afdekken: stro langs de zijkanten en noppenfolie of rietmatten over de ramen.

Bron Het Fortuintje 2003(VELT afdeling Hamme) – bewerking RVO 2008