Sleedoorns zijn gedoornde struiken of kleine bomen die 6 m hoog kunnen worden. De talrijke witte, kleine, geurende bloemen verschijnen voordat de bladeren zich vertonen. Sleedoorn is een inheemse heester, verspreid in Midden-Europa, Zuid-Zweden tot aan de Oeral. We vinden hem ook in Azië, Noord-Afrika en Noord-Amerika. Sleedoorns bloeien vanaf maart overdadig als witte wolken langs paden en wegen vooral op kalkhoudende bodem, bijv. in Zuid-Limburg langs de snelweg naar Maastricht. Op dit moment (augustus 2003) zijn de blauwpaarse bessen rijp en worden ze geoogst om er o.a. sleedoornlikeur van te maken. Het is een specialiteit in de Belgische Voerstreek.
Sleedoorn houdt van zonnige heuvels en droge, lichte bossen met kalkhoudende bodem, vaak als dicht, stekelig, ondoordringbaar struikgewas. Hij is uiterst geschikt als pioniergewas voor de bevestiging van hellingen of als wind- en sneeuwbescherming. Voor de natuur ( incl. de mens) heeft de Sleedoorn grote waarde. In zijn gezelschap bevinden zich vaak de wilde roos, Berberis en de de witte meidoorn.
Sleedoorn (Sleepruim) – Prunus spinosa
Engels blackthorn, sloe
Frans prunier épineux, prunelier
Duits Eschendorn, Heckendorn, Schwarzdorn
Familie: Rosaceae
Naamgeving
De wetenschappelijke naam betekent ´de pruim die doorns draagt´. Ook de Nederlandse naam geeft dit aan. ´Slee´ is een oud woord voor pruim. Botanisch gezien hoort de sleedoorn bij de familie van de pruimen en kersen.
Sleedoorn wordt ook wel zwarte doorn genoemd vanwege zijn zwarte, berijpte bessen die graag door lijsters gegeten worden. Door hun uitwerpselen waar de zaadjes inzitten, wordt de struik verspreid. Vogels bouwen graag hun nesten tussen de takken van de sleedoorn, want de doornen beschermen hun jongen tegen vraatzuchtige belagers.
Plantenkenmerken
Sleedoorn is een van de grond af dicht vertakte doornachtige struik of kleine boom. De doorns zijn zgn. takdoorns, die zowel knoppen als bladeren dragen. De jonge twijgen zijn dicht behaard, wat een bedauwd effect geeft. De bladeren zijn klein en breed lancetvormig met gezaagde randen. De bloei valt in maart/april, dus vroeg in het voorjaar, terwijl de bessen pas rijp zijn na een nachtvorstperiode. De opgerichte, ronde en blauwachtige steenvruchten bevatten een looistof die de wrange smaak veroorzaakt. Deze voorkomt het gemakkelijk bevriezen van de vruchten. Karakteristiek voor de sleedoorn is de krachtige ontwikkeling van de wortelopslag.
Typisch sleedoorn spinsels
Na de bloei worden de net verschenen jonge blaadjes vaak door de spinselmotten ontdekt en opgevreten. Daarna spinnen zij zich in. Dichte kluwen zijdeachtige spinsels bedekken de struik waaruit honderden jonge rupsen worden geboren. De kaalgevreten takken zien er niet fraai uit. Maar wonder boven wonder groeien er tijdens de zomer weer nieuwe blaadjes. Zo zie je maar weer, dat ook een dergelijke ´ramp´ in de natuur een belangrijke functie heeft. De jonge rupsen zijn een lekkere hap voor de jonge vogels die in mei uit hun ei zijn gekropen. In de natuur gaat niets verloren.
Standplaats
Wanneer je over een grote tuin beschikt en je van de bloei van de sleedoorn wilt genieten, mag je je niet laat afschrikken door de ´rupsenspinsels´. Als je de dieren in je tuin een veilig toevluchtsoord wilt bieden, dan zou je een sleedoornhaag kunnen planten. Eventueel in combinatie met witte meidoorn. Op zandgrond moet je dan wel een beetje kalk aan de bodem toevoegen.
Betekenis voor dieren
De overdadige bloei biedt nectar voor vele vliegende insecten, zoals wilde bijen, hommels, kevers en vliegen. De bladeren worden niet alleen gegeten door de spinselmotten, maar ook andere vlinderrupsen, zoals de nachtpauwoog. Voor vogels en muizen zijn de bessen tijdens de winter een garantie voor overleving. De grauwe klauwier of negendoder (vogel) heeft de gewoonte, zijn prooien (grotere insecten en muizen) op de doorns te spiesen. Lekkere hapjes aan de spit!
Betekenis voor de mens
De betekenis van sleedoorn voor de mens is oud. Bij het opgraven van nederzettingen uit de neolithische paalbouwtijd vond men reeds sleedoornpitten. Arabieren, Grieken, Romeinen en de mensen van de Middeleeuwen gebruikten de bloemen en bessen van de sleedoorn als genees- en voedingsstof. Met behulp van het ingedikte vruchtensap werd buikloop bestreden. Het taaie hout diende als bouwmateriaal.
Van de doornen maakte men zwarte inkt, van de bast een rode kleurstof voor wol en linnen. Reeds de oude Germanen plantten sleedoorn en witte meidoorn als hagen tegen vraatzuchtige bosdieren. Ook was men overtuigd van de magische krachten van sleedoorn. De boeren wisten dat wanneer sleedoorn bloeide het tijd was om gerst te zaaien.
Ook vandaag nog maakt men van de sleedoornbessen warme dranken voor ijzige winteravonden, gelei, marmelade, likeur en wijn.
In het Oostenrijkse Tirol wordt als middel tegen geelzucht een sleedoorntakje op de linker borst gebonden. Het eten van de bloesem van drie takken zou beschermen tegen koorts en jicht. Sleedoorn helpt tijdens de winter tegen uitputting en verminderde weerstand van het immuunsysteem en tegen voorjaarsmoeheid. Tegenwoordig worden sleedoornproducten, in combinatie met berkenbladeren en St.Janskruid, gebruikt tegen verkoudheid, maag- en darmkwalen, problemen van de ademhalingsorganen en de huid.
Bron Brigit Kahlert 2003-bewerking RVO 2008