Er wordt heel veel geschreven over geschikte en minder geschikte vissen voor de vijver. Er zijn namelijk nogal wat slechte ervaringen opgedaan met bepaalde soorten vissen. In een beplante siervijver moet je geen vissen uitzetten die aan waterplanten vreten, de bodem omwoelen en planten los rukken. De verschillende soorten karpers zijn wat dat betreft berucht. Maar ook daarbinnen zijn duidelijke verschillen.
Je kunt ze echt niet over één kam scheren zoals zo vaak gebeurt. De zilverkarper leeft voornamelijk van zweefalg en veroorzaakt pas schade aan planten als zijn natuurlijke voedselbron is ´opgedroogd´. Dat geldt voor meer soorten, ze worden pas schadelijk als het voedsel schaars is. Maar dan gaat het ook hard. In principe is de aanbeveling om geen karperachtigen in een fraai beplante vijver te houden dus juist. Omdat je waarschijnlijk toch graag vissen in je vijver wilt, volgen hier een paar soorten die schitterend zijn om te zien en waaraan je veel plezier kunt beleven.
Goudwindes
De goudwinde is een gekweekte soort met een prachtig oranje-goudgele kleur. In grote vijvers kunnen de vissen circa 40 cm lang worden. Meestal passen de vissen hun groei aan aan de ruimte die ze hebben, het voedselaanbod, en de dichtheid van de vispopulatie. Windes zijn schoolvissen die altijd in de bovenste
waterlagen zwemmen en daar op insecten e.d.m. jagen. Schaf er altijd meerderen per keer aan bijvoorbeeld vijf in één keer. Windes zijn weinig gevoelig voor parasieten en ziektes, maar ze hebben wel zuurstofrijk water nodig dat dus niet
te sterk wordt opgewarmd.
Zilverwinde
De Zilverwinde is de inheemse soort van de Goudwinde. Het is een moeras- of siervijvervis die maximum 30 cm wordt. Deze vis heeft dan ook dezelfde karakteristieken als de Goudwinde. De Zilverwinde is vrij
moeilijk waar te nemen door zijn donkere rug. Toch heeft deze vis een decoratieve waarde. Bij zonneschijn zal de zilveren buikzijde opflitsen.
Goud-elrits en goudvoorn
De Goud-elrits zijn een beetje de dwergvormen van onze Goudwindes. Ze worden maximum 8 cm groot. Het visje wordt wel niet echt oud: drie jaar. Het kweekt wel ontzettend goed zodat er altijd genoeg aanwezig zullen zijn. Elritsen zijn echte schoolvissen en moeten daarom met twintig tot veertig stuks in de vijver uitgezet worden. Elritsen zijn door hun grote getale geschikt voor natuurvijvers. Ze houden van koel, liefst wat stromend water en een zanderige of stenige bodem. Het zijn leuke, actieve, insectenetende visjes.
De goudvoorn ook wel rozette genoemd is een prachtige vis met knalrode vinnen. De vis lijkt wel wat op een goudwinde maar heeft grovere schubben. Ook dit is een schoolvis die dus met meerdere exemplaren moet worden aangeschaft. De
kleuraanduiding in de naam van de vis slaat vooral op de rug die roodgoud is. De zijde van het dier zijn zilverkleurig. Ze zwemmen graag aan het wateroppervlak waar ze heel behendig muggen e.d.m. vangen. Goudvoorns kunnen circa 30 cm lang worden.
Zonnebaars
De Zonnebaars is de enige roofvis die in onze vijver mag vertoeven met mooie kleuren van circa 20 cm, die ons goede diensten kan bewijzen door het bestrijden van kwalijke parasieten in de sier- of moerasvijver. Enkele parasieten die op z´n menu staan zijn Visbloedzuigers, Karperluizen en Ankerwormen. Ook kleine visjes eet hij graag. Hierdoor gaat hij overbevolking tegen. Maar ook kikkervisjes, en salamanderlarven…
Plaats niet meer dan één zonnebaars in de vijver want zijn broedzorg is zo goed dat je binnen de kortste keren teveel zonnebaarsjes zult hebben. Die gaan dan bij gebrek aan insecten en kleine visjes de grotere vissen aanvallen en stukken uit hun vinnen bijten.
Steur
De Steur of strelet is de laatste jaren in de mode gekomen. Ze zien er wat voorhistorisch haaiachtig uit en worden steeds meer gekweekt. Ze houden van een vijver met helder, zuurstofrijk water zonder veel onderwaterplanten waarin ze zich gemakkelijk kunnen vastzwemmen. De steur wordt gemakkelijk tam en eet dan uit je hand.
Goudvissen
Goudvissen zijn geschikte bewoners voor tuinvijvers, omdat het een heel sterke en wintervaste vis is. Onder gunstige omstandigheden kunnen goudvissen uitgroeien tot vissen van 25-30 cm. lengte. Ze kweken gemakkelijk omdat ze weinig eitjes zelf opeten. Hoewel de goudvis geen scholenvis is zoals bijvoorbeeld de goudwinde, is het toch verstandig meerdere exemplaren te houden. Goudvissen zijn alleseters, die zowel insecten, wormen als
plantaardige voeding op het menu hebben staan.
Sarassa
De Sarassa is prachtig dieprood met veel witte vlekken. Meestal hebben ze een komeetstaart, zodat we eigenlijk over de sarassa komeetstaart zouden moeten spreken. Het zijn mooie vissen die 25 cm. worden in
een normale vijver. Ze blijven van de planten af en ze zwemmen niet te diep in het water. Een heel dankbare vis.
Sluierstaart
Het lichaam van de Sluierstaart is ovaler, bijna even lang als breed. De aarsvin is lang en dubbel. De staartvin is groot en driedelig. Een deel steekt recht omhoog terwijl de andere langs weerskanten naar beneden hangen. Deze vissen zijn aanmerkelijk trager dan de meeste andere vissen. Daarom wordt de Sluierstaart eerder door parasieten aangetast. Daarvan zijn eindeloos veel vormen verkrijgbaar waarvan de een nog merkwaardiger uitziet
dan de ander: met wrattenkop, naar boven gekeerde ogen, telescoopogen, aparte schubvormen en zoverder.
Telescoopvis
De Telescoopvis is een siervijvervis. Het is een niet winterharde variëteit van de gewone goudvis die 10 cm groot kan worden. Hij kan met metaalachtige schubben bedekt zijn of een transparante huid hebben. De Telescoopvisjes hebben een kort, hoog lichaam en kunnen een bult hebben op de rug bij de overgang naar de kop. Hij heeft zeer merkwaardige ogen die bijna uitpuilen op zijn uitsteeksels. Ze komen voor in de kleuren helderoranje met wat wit of blauw met zwart. De vinnen zijn buitensporig groot. De staartvin is veel langer dan de romp en daardoor zeer kwetsbaar. Omdat hij zich altijd langs de vijverrand bevindt, is het nogal een makkelijke prooi voor katten. Deze soort is niet winterhard. Hij moet daarom in het najaar uit de vijver gehaald worden en binnenshuis gehouden worden bij 10-16° C. In het late voorjaar kan hij opnieuw in de siervijver geplaatst worden.
Shubunkin
De Shubunkin is een tot 20 cm lange vis die graag in de bovenste waterlagen zwemt met een prachtige staart en bonte kleuren. Vaak in een vlekkentekening waarin de volgende tinten kunnen voorkomen : blauw, geel, zwart, rood, oranje en wit. Een prachtvis die een verrijking van je vijver betekent.
Bittervoorn
Bittervoorn is een 6 tot 9 cm groot visje dat het goed doet in de moerasvijver. Bittervoorns behoren tot de karperachtigen. Bittervoorns kunnen in een groepje van 5 – 6 stuks worden gehouden. De Europese
soort is beschermd en mag niet verhandeld worden. Het Chinese Bittervoorntje wordt in Hong Kong massaal nagekweekt. In het leven van een Bittervoorn is een zwanenmossel of zoetwatermossel onmisbaar. In het voorjaar ontwikkelt het wijfje een lange legbuis. In deze tijd is het mannetje reeds op zoek naar een geschikte mossel. Het mannetje ondergaat tijdens de paringsperiode een kleurverandering. De vinnen worden rood en de buik krijgt een gele kleur terwijl op de kop witte knobbeltjes te voorschijn komen. Het wijfje gaat via de legbuis eicellen loslaten in de ademopening van de mossel. Het mannetje gaat direct daarna zijn zaadcellen afzetten in de buurt van diezelfde mossel, juist bij de mondopening. Deze zaadcellen worden dan automatisch naar binnen gezogen. De mossel gaat nu voor de bevruchting zorgen. In de daaropvolgende weken zullen de eitjes geen last hebben van zuurstofgebrek of andere vijverbewoners. Bij het verlaten van de mossel kunnen de jonge Bittervoorns reeds zeer goed zwemmen.
Vissen voeren
Geef je vissen nooit meer voedsel dan ze in één keer opkunnen. Wat niet direct wordt opgegeten zakt namelijk naar de bodem en zorgt daar voor vervuiling en een bron van besmetting. Beperk het voeren daarom tot een minimum, bijvoorbeeld 2 á 3 keer per week. Geef wel op zeer regelmatige tijden voer. De vissen zullen eraan wennen en op den duur kunnen sommige soorten helemaal tam worden en zelfs uit je hand komen eten. Omdat vissen koudbloedige dieren zijn, varieert hun voedselbehoefte met de watertemperatuur. Geef nooit voedsel als de watertemperatuur beneden de 12 graden is gezakt. De activiteit van de vissen is dan minimaal en de voedselbehoefte gering. In het vroege voorjaar is het goed om extra krachtvoer te geven, zodat de vissen snel aansterken na de moeilijke winterperiode.
Bron: Jolanda Krijnen – 2001, bewerking Rudi Van Overloop 2007