Orchideeën spreken al eeuwenlang tot de verbeelding. De gracieuze verschijning van hun sierlijke bloemen is hieraan niet vreemd en eist alle aandacht op. Ze vormen een onuitputtelijke bron van bewondering, waarop men nooit uitgekeken raakt. De Phalaenopsis overtreft echter haar soortgenoten en wordt terecht “de schoonste der schonen” genoemd. De blijvende aanschaf van een orchidee is voor veel plantenliefhebbers een grote stap. De betrekkelijke grote aanschafkost weegt dikwijls teveel op tegen de kwetsbaarheid van de plant, zodat de aankoop wordt uitgesteld. Elke liefhebber moet de weg van de geleidelijkheid durven bewandelen en kan met een Phalaenopsis-orchidee veel ervaring met de orchideeënkweek opdoen zonder al te grote teleurstellingen op te lopen.
Zoals vele kamerplanten tonen ook de orchideeën zich in uiteenlopende gedaanten. Niettemin blijft Phalaenopsis de onbetwistbare koploper want ze tooit zich met de prachtigste bloemen uit de familie. In de handel worden haast uitsluitend hybriden aangeboden: de zuivere vorm vindt men alleen nog in de collecties van verzamelaars. Maar geen nood: de hybriden onderstrepen de fraaie kanten van de plant en bieden een keuze uit verscheidene tinten en schakeringen. Zoals vele planten is ook de Phalaenopsis onderhevig aan modegrillen waarbij dan eens de ene kleur dan weer de andere kleur hoge toppen scheert.
Edele bloem
De naam Phalaenopsis is afgeleid van de Griekse woorden ´phalaina´ en ´opsis´ en refereert naar de gelijkenis van de witte bloemen met een nachtvlinder. De orchidee wordt al sinds lange tijd gekweekt, maar bleef vooreerst een plant voor de echte orchideeënliefhebber en -kenner. Met de beroemde kruising ´Doris´ in 1940 lag de wereld voor haar open en tien jaar later kwam met de variëteit ´Grace Palm´ de definitieve doorbraak naar een breed publiek. Het hele veredelingsproces spitste zich uiteraard toe op de bloem waarbij werd gestreefd naar een compacte plant met een mooie, stevige bloem.
Phalaenopsis is een epifyt en groeit doorgaans op bomen waarvan de takken enkel ter ondersteuning worden gebruikt. De soort heeft geen schijnknol en slaat zijn waterreserve op in de dikke en vlezige bladeren. De bladeren staan wijd terwijl de bloemen in losse, ietwat overhangende trossen samentroepen. De bloemen zijn uitzonderlijk mooi gevormd en blijven maandenlang aan de stengel zitten. Wit is de overheersende kleur, maar er bestaan cultuurvariëteiten die magentarood aanlopen, baden in een rozerode of purperen gloed of schitteren in een gele schijn met bruine tekening.
Bijzondere zorgen
Veelal is men voor de verdere kweek van de plant gebonden aan het potmateriaal waarin de plant wordt aangeboden. Doorgaans is dat in een natuurlijk substraat – veelal een goed gedraineerde, maar tegelijk vochthoudende turflaag in uiteenlopende samenstellingen. Meer en meer wordt ook in zuivere en speciaal geprepareerde steenwol gekweekt. In het laatste geval moet gedurende de groeiperiode regelmatig een klein beetje voedsel aan het gietwater worden toegevoegd. Anders volstaat het om eenmaal per twee à drie weken een lichte bemesting te geven. Water geven is een zaak van aanvoelen. Er wordt gestreefd naar een vochtige bodem, waarbij extreem droge en natte omstandigheden vermeden worden.
Een goede luchtcirculatie – doch geen tocht – in samenspel met een (matig) warme temperatuur is absoluut noodzakelijk. Daarbij komt een voldoende hoge luchtvochtigheid en een lichte standplaats uit de zon. Een ideale plek is een raam aan de oost- of westkant, te midden van andere, vooral groene planten zoals varens en fijne bladplanten. Het nevelen van de plant draagt bij tot de luchtvochtigheid en kan ook voor de bemesting dienen, als het maar niet op de bloemen zelf gebeurt.
Meestal koopt men de plant als ze bloeit. Zodra de bloemen zijn uitgebloeid zal zich aan het takuiteinde een verdikking vormen waaruit de tak verder groeit. Als men dat toelaat, vormt zich een lange tak met ergens aan het uiteinde de bloemen. Snij daarom het takje precies onder de uitgebloeide bloemen of boven de eerste stengelknoop af. Omdat de waterreserve in de bladeren wordt opgeslagen is een strikte rustperiode overbodig en volstaat het de temperatuur in de winter wat terug te draaien om de plant opnieuw op krachten te laten komen. Verpot wordt enkel als het noodzakelijk is – bijvoorbeeld wanneer de potgrond niet langer voldoende water houdt – vermits het wortelstelsel gemakkelijk wordt verstoord. Daarom is een verpotbeurt hooguit om de twee jaar aan de orde en gebeurt dat bij voorkeur in de meimaand.
Bijzondere verzorgingseisen
Bloeiende plant (diverse variëteiten) die zowel als potplant dan als snijbloem wordt gekweekt.
Water: regelmatige watergift moet de wortelkluit vochtig houden, maar een teveel of tekort aan water moet absoluut vermeden worden. Gebruik uitsluitend onthard water of regenwater. De plant behoeft een voldoende hoge luchtvochtigheid van meer dan 60% en liefst 70%.
Temperatuur: niet winterhard. Verkiest een warme kamertemperatuur van minimaal 20° en maximaal 27°C overdag en rond 17°C ´s nachts. In de winter mag de temperatuur dalen tot 12°C.
Licht: lichte standplaats buiten het direct zonlicht – ook ´s winters.
Bodem: speciaal mengsel voor orchideeën met varenwortel, veenmos, boomschors, osmunda, enz.. Ook worden turfbrokken, kleikorrels en steenwol gebruikt of combinaties van substraten. De bemesting is zeer delicaat en het gebeurt het veiligst via het wekelijks nevelen op de bladeren. Er bestaat speciaal orchideeënvoedsel maar men kan ook gewone plantenmest gebruiken. Om de twee tot drie weken een lichte bemesting geven – dat is een kwart van een normale dosis. Bij een grondbemesting maandelijks de pot in lauwwarm water onderdompelen om ophoping van zouten te voorkomen en zuurstof in te brengen. In mei verpotten, maar enkel wanneer strikt noodzakelijk.
Vermeerderen: door zaaien, maar dat is specialistenwerk. Oudere planten kunnen gedeeld worden.
Bronnen Geert Devriese, met dank aan de medewerking van de VLAM