Rubus is een geslacht met 250 – als men de microsoorten meerekent wel 3000- soorten winterharde rechtopgroeiende of kruipende, groenblijvende of bladverliezende, meestal stekelige heesters. Naast een aantal verhoute planten bevat het geslacht ook enige vaste planten. De bladeren staan verspreid, zijn enkelvoudig, gelobd, handvormig of geveerd. De vijftallige bloemen, wit of roze, staan meestal in eindstandige tuilen of pluimen. De eenzadige, sappige steenvruchten zijn verenigd in een samengestelde vrucht. Sommige zijn eetbaar en smaken bijzonder goed.
HEESTER
Rubus ´Benenden´ ontstond uit een kruising van R. deliciosus en R. trilobus en lijkt op R. deliciosus. De bloemen zijn echter duidelijk groter en zuiver wit. Met zijn elegant overhangende twijgen is het een fraaie bloemenstruik. | |
Rubus cockburnianus is een bladverliezende, tot 3 m hoge struik. De takken staan aanvankelijk rechtop, maar staan in de bovenste helft veelal horizontaal en zijn opvallend blauwachtig wit berijpt. De geveerde bladeren bestaan uit zeven tot negen van onderen witviltige blaadjes. Kleine, paarsroze bloemen verschijnen in juni aan eindstandige, 10-12 cm lange pluimen. Inheems in China. Met name in de winter komt de berijpte schors fraai uit. | |
Rubus deliciosus is een bladverliezende, 1-3 m hoge struik die uitlopers vormt. De bladeren zijn niervormig, drie- tot vijflobbig, 3-7 cm lang. In mei verschijnen zuiver witte, meestal afzonderlijke, 5 cm brede bloemen. Vruchten donkerpaars en smakeloos. Inheems in de Rocky Mountains. Het is één van de mooist bloeiende soorten van dit geslacht. | |
Rubus odoratus is een 1-2 m hoge, bladverliezende struik met rechtop staande, in het jeugdstadium ruwharige, beklierde loten. De bladeren zijn 10-25 cm breed, drie- tot vijflobbig en met een hartvormige basis. Van juni tot augustus verschijnen de geurende, 3-5 cm brede, paarse bloemen. De rode vruchten zijn halfkogelrond. Is inheems in Noord-Amerika. Het is van de mooiste bloemstruiken van dit geslacht, die ook onder hoge bomen goed groeit. | |
Rubus pentalobus is een kruipende, groenblijvende, dichte struik inheems in Taiwan. De twijgen zijn afstaand, ruw behaard en bezet met kleine stekels. De bladeren zijn breed eirond, drielobbig, 2-4 cm lang en aan de basis duidelijk hartvormig. De rand is gegolfd en onregelmatig gezaagd. Van boven is het blad donkergroen, van onderen dicht wit- tot bruinviltig. In mei en juni verschijnen kleine, witte, weinig opvallende bloemen. Een fraaie bodembedekker voor schaduwrijke plaatsen. Hij is niet geheel winterhard. | |
Rubus thibetanus is een bladverliezende, rechtopstaande, tot 2 m hoge struik met blauwachtig roodberijpte twijgen. De bladeren zijn 10-20 cm lang, geveerd met zeven tot dertien blaadjes, van boven zijdeachtig behaard en van onderen grijsviltig. In juni verschijnen de paarse, 1,5 cm brede bloemen met drie tot acht bijeen. De vruchten zijn rond, zwart en berijpt. Inheems in West-China. |
VASTE PLANTEN
Rubus arcticus is een 10-20 cm hoge vasteplant met een kruipende wortelstok, draaddunne stammetjes, drietallige, eironde, 2-3 cm lange bladeren, 2 cm brede, roze bloemen in juni en eetbare, zoete, geelbruine vruchten. Verspreid over het Noordelijk Halfrond. Leuk voor de rotstuin op enigszins vochtige grond. Vermeerderen door het afnemen van uitlopers. |
KLIMPLANTEN
Rubus henryi is in China, waar hij vandaan komt, een groenblijvende, tot 6 m hoogte klimmende struik. De twijgen hebben bijna geen stekels. De bladeren zijn diep drie- tot vijfdelig ingesneden, 10-15 cm lang, de lobben lancetvormig en lang toegespitst, van boven diepgroen, van onderen witviltig. In juni verschijnen lichtrode, bijna 2 cm brede bloemen. De vruchten zijn zwartglanzend. Hij gedijt ook op half- of volledig beschaduwde plaatsen, maar verlangt een beschutte groeiplaats. | |
Rubus phoenicolasius, de Japanse wijnbes, is afkomstig uit Oost-Azië en is een prachtige struik om tegen een muur te plaatsen. De takken zijn gestekeld en rood van kleuren. De vruchten die in augustus verschijnen zijn klein, en dus mag je enkel een kleine oogst verwachten. Het is een tot 3 m hoge struik met rechtopstaande, maar overhangende loten, die dicht en ruw zijn behaard en bedekt zijn met klieren. De bladeren zijn geveerd, meestal vijftallig, 4-10 cm lang, van boven donkergroen en van onderen witviltig. De bloemen in juni en juli zijn lichtroze en staan in dichte okselstandige, klierachtig behaarde trossen. De vruchten zijn halfkogelrond, oranjerood, zoetzuur en eetbaar. |
FRUITGEWASSEN
BRAMEN – Rubus fruticosus
De huidige braamsoorten gaan op verscheidene wilde soorten terug die in de loop der tijden onderling werden gekruist. Daardoor kan men de huidige vormen niet meer op een oorspronkelijke soort terugvoeren. Uitgegaan is in Europa van ondermeer Rubus fruticosus, R. laciniatus, R. discolor en in Amerika bovendien van R. allegheniensis en R. ursinus.
Kenmerkend voor alle vormen is de donkerrode tot zwarte vrucht, die ook bij volle rijpheid als één geheel loslaat van de kelk. Afhankelijk van het ras zijn er rondachtige tot langwerpige vruchten. Men onderscheidt rankende rassen met 2-4 m lange loten en rechtopstaande rassen die als frambozenstruiken groeien. In het eerste seizoen ontwikkelt de braamstruik loten die in het tweede jaar zijloten ontwikkelen, waaraan de bloemen en vruchten verschijnen. Daarna sterft de rank af. Daardoor kan de braam ook tot de halfheesters worden gerekend. Er zijn tegenwoordig talrijke doornloze rassen, die zich gemakkelijker laten opbinden dan de rassen met doorns. De bloeit begint in mei.
Oogsttijd:
Van midden juli tot aan de eerste vorst. De vruchten hebben zes tot acht weken nodig om te rijpen; veel langer dan bij de framboos. Het gebeurt vaak dat bij koud weer in de herfst niet alle vruchten rijpen. Men kan meestal 8 weken lang oogsten. Bramen kunnen worden verwerkt in geleien, sappen en likeurs. Ook diepvriezen is mogelijk, maar niet geheel rijpe vruchten worden dan violet. Ze bevatten een hoog gehalte aan vitamine A, mineralen en pectine.
Standplaats:
De braam voelt zich het beste thuis op diep doorgewerkte leemgrond, maar een lichtere grondsoort is ook geschikt. Een probleem kan de vorstgevoeligheid van de ranken vormen. Bij temperaturen onder -15°C bevriezen de ranken en sterven ze af, zodat de oogst vermindert. Men kan daarom in tuinen de planten beter tegen een muur of gevel planten, zodat ze wat worden beschermd tegen vorst en droge wind. Op open plekken is het raadzaam de jonge ranken over de grond te leiden, zodat men ze in de winter met stro kan afdekken.
Verzorging:
Eén jaar oude potplanten uit container zijn de beste keuze om te planten. Men kan het beste in het voorjaar planten, vanwege het bevriezingsgevaar in de winter. Afhankelijk van de groeisnelheid van de planten is een plantafstand van 1,5 m (Thornless Evergreen) tot 2,5 m (Black Satin) nodig. De rijenafstand moet ten minste 2,5 m bedragen. Een stellage met drie spandraden op 0,7, 1,3 en 1,8 m is noodzakelijk voor het opbinden van de ranken. Goede ervaringen heeft men opgedaan met een V-stellage, waaraan op één zijde de vruchtdragende ranken en aan de andere kant de jonge ranken hangen.
Snoeien
Bij bramen ontwikkelen zich al vroeg zijscheuten in de bladoksels van jonge ranken. Om te voorkomen dat de struik te dicht wordt, moeten deze ´wilde loten´ in de zomer tot op drie of vier ogen worden gesnoeid. Per braamstok neemt men vijf tot zeven ranken die vroeg in het voorjaar waaiervormig over de stellage worden gebonden. Dan worden ook de afgestorven ranken verwijderd.
Ziekten
De braamstruik is weinig gevoelig voor ziekten. De grauwe schimmel zorgt slechts af en toe voor problemen. Ook braamrankenziekte en schorsbrand richten maar zelden schade aan. Moeilijker verloopt het met de braamgalmijt. Bij aantastingen blijven de vruchten gedeeltelijk rood en worden ze niet rijp.
Vermeerdering door wortelstekken , stekken of afleggen.
Soorten
Rubus fruticosus ´Thornless Evergreen´ is een zeer vruchtbare en gezond groeiende, doornloze braam met eerder kleine, zeer aromatische vruchten van juli tot eind september (late zomer-herfst). Stevige bessen.
FRAMBOZEN – Rubus idaeus
Onze huidige rassen stammen af van de wilde soort Rubus idaeus. De Europese rassen gaan terug op de ondersoort vulgatus en de Amerikaanse rassen op strigosus. Ter verbetering van de eigenschappen kruiste men met andere wilde soorten zoals Rubus occidentalis, R. spectabilis, R. koreanus en R. crataegifolius. De framboos is een halfheester met een overblijvende wortelstok. In het eerste jaar ontwikkelen zich bebladerde loten, waaruit in het tweede jaar uit de zijknoppen zijdelingse vertakkingen groeien. Hieraan ontstaan de bloemen en de vruchten. Daarna sterft de loot af. De samengestelde vrucht bestaat uit afzonderlijke steenvruchten en is derhalve uit botanisch oogpunt in feite geen bes. Kenmerkend voor de framboos is dat de vrucht als geheel loslaat. De loten zijn meer of minder sterk bedoornd. Sommige rassen hebben gladde loten.
Vruchten:
De framboos kan op talrijke manier worden benut. Bijna alle rassen kunnen worden ingevroren of verwerkt tot jam, gelei of sap. De framboos bevat minder suiker dan andere bessensoorten, maar het gehalte aan mineralen, (calcium, kalium en fosfor), zuren en vitaminen is hoog.
Standplaats:
Als typische bosplant houdt de framboos van een doorlatende, humusrijke grond, waarin hij oppervlakkig kan wortelen. Daardoor stelt hij van alle bessensoorten de hoogste eisen aan de groeiplaats. Hij geeft de voorkeur aan doorlatende leemgrond. Extreem zware grond of grond met stagnerend water komen niet in aanmerking, omdat daar de wortels gaan rotten. In de zomer moet voor voldoende water worden gezorgd. Belangrijk is beschutting tegen wind, zodat de vruchtdragende twijgen niet afbreken. Veel zon bevordert de hoeveelheid en kwaliteit van de oogst. Alleen in extreem koude winters bevriezen in ons klimaat de loten. Problemen ontstaan er eerder met late vorst waardoor de zijtakjes worden beschadigd. Als de samenstelling van de grond niet optimaal is, kan men een 10 cm dikke mulchlaag van stro aanbrengen. Deze bevordert de rijpheid van de grond, remt de verdamping en verhindert de groei van onkruid. Maar een laag stro bevordert wel de schade als gevolg van vorst, omdat de groei van de loten later wordt beëindigd.
Planten en leiden:
De voorbereidingen bestaan uit het omspitten van de grond. Al bij het planten moet men een besluit nemen over de stellage. Meestal gebruikt men een loodrecht hekwerk of een V-vormig systeem. Bij het loodrechte hekwerk kiest men voor een rijafstand van 2-2,5 m. Vóór het opbinden van de loten bevestigt men op stevige palen spandraden op 0,7 en 1,5 m hoog. Daarna plant men de jonge spruiten op een onderlinge afstand van 60 cm in rijen. Lastig bij het loodrechte systeem zijn de nieuwe scheuten die naast de vruchtdragende loten ontstaan en het oogsten bemoeilijken. Bovendien worden ze bij de oogst deels beschadigd. Beter gaat het door middel van de V-stellage. Twee rijen palen zet men dan schuin tegenover elkaar. Op een hoogte van 1,6 m brengt men een spandraad aan. De beide uiteinden van de V moeten op die hoogte 1,1 m uit elkaar staan. Omdat de vruchtdragende twijgen schuin naar buiten staan, is er voldoende plaats voor vruchtdragende loten in het midden van de V. De vruchten zijn eenvoudig te oogsten. De jonge loten worden daarbij ontzien. De plantafstand in de V-beplanting bedraagt 40 cm.
Bemesting
Meststoffen bevorderen de groei van jonge loten en moeten jaarlijks worden toegediend. Als het stikstofaanbod hoger is dan 8 gram per m2 worden de loten te sterk, zodat men met verlies aan opbrengst rekening moet houden. Na eind juni mag men geen stikstof meer toedienen, omdat anders de loten te gebrekkig rijpen en gemakkelijker bevriezen. Bemesting met een organische meststof als stalmest of beendermeel is eveneens mogelijk en aan te bevelen.
Snoeien
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de snoei van zomerrassen en de herfstdragende frambozenrassen.
Ziekten en plagen
Grauwe schimmel kan de rijpe vruchten en de jonge loten aantasten. De frambozenkever legt haar eieren op de bloemen. De larven ontwikkelen zich in de bloembodem of doen zich te goed aan de vrucht.
Vermeerdering: door worteluitlopers of weefselkweek
Soorten
Rubus idaeus ´Autumn Bliss´ is een vroegrijpend herfstras met een hoge opbrengst. Vruchten middelrood en groot, zurig smakend. Pluktijd augustus-oktober. | |
Rubus idaeus ´Fallgold´ is een gele framboos, rijp late zomer-herfst, goed productief en een goede groeier. | |
Rubus idaeus ´Glen Clove´ is een vroeg rijpende framboos die nog steeds geliefd is bij de amateur maar zeer gevoelig is voor de frambozenkever. Deze legt eitjes in de bloesem van de vrucht. Bij het rijpen van de vruchten komen uit deze eitjes larven, die van het vruchtvlees eten. Grote, lichtrode vruchten met een aangename zure smaak. | |
Rubus idaeus ´Golden Everest´: vruchten geel, middenseizoen, vrij grote vruchten, sterke groeier. Een productieve, gezonde, lekkere zomerframboos met gele vruchten. | |
Rubus idaeus ´Héritage´ is een zeer late herfstframboos. Geeft lekkere bessen. Staat best op een warme plaats. | |
Rubus idaeus ´Malling Promise´ is een vroeg ras met grote aromatische bessen met een milde smaak. Sterke groeier. Het is een klassieke, productieve zomerframboos die tamelijk grote vruchten van goede smaak voortbrengt. Pluktijd eind juni-begin juli. | |
Rubus idaeus ´Meeker´ is een framboos van het middenseizoen. Stevige middelgrote en donkerrode vruchten met een zoetzure smaak. Het is een zeer weerstandbiedend ras met een sterke groei. Pluktijd: begin juli-eind juli.
|
|
Rubus idaeus ´Schönemann´ is een zomerframboos die bloeit in april met kleine roze bloemen. De rode vruchten zijn vanaf juli tot aan de vorst rijp om te plukken. Hij houdt van een zonnige standplaats. Hoe meer zon de plant krijgt, hoe meer vruchten. | |
Rubus idaeus ´Tulameen´ is een framboos van het laat middenseizoen met grote vruchten. Een sterke groeier. | |
Rubus idaeus ´Zefa Herbsternte´ is afkomstig uit Zwitserland. Het is een bekende herfstframboos met zeer grote, rode vruchten van goede smaak.
|
|
Rubus idaeus ´Zefa III´ is een sterke herfstframboos, goed groeiend en met een lekkere smaak. |