Ziekte en plagen

Toen wij onze tuin betrokken, 6 jaar geleden, troffen we op de rechtergrens een scheefhangende en krakkemikkige schutting aan, met daarvoor alleen een stel doodzieke struiken, die hun uiterste best deden aan de schaduw van de schutting te ontkomen en dus alle in een hoek van 45° naar binnen hingen. Nadat de schutting en de struiken waren gesloopt, werden we geconfronteerd met vier lelijke, doch stevige betonnen palen van ongeveer 1.80 m hoog. Wat nu?


We wilden geen nieuwe schutting. Dit om meer licht toe te laten en om ook nog een beetje te kunnen genieten van de tuin van de buren — die krijg je er tenslotte gratis bij, en dat is niet onbelangrijk als je tuin maar zo klein is. We wilden echter wel enige privacy. We hebben de palen dus gebruikt voor de bevestiging van enige simpele draadhekjes. Links onderaan de foto is dat met een vergrootglas nog net te zien. Langs de draadhekjes groeien nu klimmers omhoog. Die geven privacy maar tevens alle gelegenheid om in de tuin van de buren te gluren (en vice versa). Borrowed landscape heet dat, landscape op z’n stads dan.

Over de begroeiing van de eerste twee palen heb ik het al in de vroeger in de tuinkrant gehad: daar staan de Hedera’s ‘Goldheart’ en ‘Buttercup’. Bij de andere twee palen hebben we bladverliezers gezet. Dat geeft toch elk voorjaar weer een hoop meer sensatie dan die brave klimop. En iedere paal heeft zijn verhaal.
Voor de derde paal hadden we vroeg in het voorjaar een gouden hop gekocht. Ik heb het label nog: Humulus lupulus Aureus. De sloddervossen. We hadden wel twintig gulden betaald voor iets dat wel groeide, maar goud, althans oplichtend geelgroen? Het was een gewone hop, geen Aureus. Doodsaai groen. Donker. Weg ermee. Bij dezelfde gelegenheid kochten we overigens een blauwe, in augustus-september bloeiende clematis die bij ons in de tuin dubbel-wit bleek te zijn, in juni bloeide en vervolgens prompt overleed. Ik ga er maar niet meer heen, naar deze gerenommeerde kwekerij in Boskoop beginnend met een E. Hoe dan ook, toen we het jaar erop alsnog een onmiskenbaar gouden hop vonden, hadden we zo ongeveer een dragline nodig om de gewone groene te verwijderen.

De gouden leek aanvankelijk iets minder robuust; zij ontpopte zich pas na een jaar of drie als een loeder. Maar daar staat wel wat tegenover. Ze is zo charmant, zo elegant, zo vrolijk! Het duurt vrij lang eer zij opkomt elk jaar. Wekenlang zie je slechts bottende punten. Dan een klein gifgroen blaadje. Dan nog een. En dan — je hebt je net even omgedraaid — zit ze met haar donkerrode stengels al halverwege het rek. En in de hortensia van de buurvrouw. En tussen het spul in de border. Vervolgens, als de bovenkant van het rek is bereikt, is er een periode van wanhoop. De hop is een verschrikkelijke luizenbaal. Half juni is er niets van haar over dan een massa aangevreten bladeren. Knippen is het enige dat erop zit. Of beter nog: een paar weken de andere kant opkijken. Want half juli heeft zich over de beluisde resten een koepel van fris nieuw blad gevormd en heb je het gevoel dat de lente opnieuw is aangebroken.

En er is nog een bonus: onze hop is een vrouwtje (geheel toevallig, hoor), vandaar hierboven steeds dat ‘zij’. Tegen de herfst verschijnen haar bloemen. Pas dan blijkt dat we niet zo alert waren op uitlopers als we wel dachten. Naarmate de azalea van de buurvrouw zijn bladeren verliest, blijkt het hele geraamte daarvan te zijn behangen met sierlijke slingers van onze hop, hele guirlandes van bellen.
En voor de vierde paal, links op de foto? Ontbreekt er niet iets aan het totaalbeeld? Iets om het geheel wat rustiger te maken, iets met wat groter blad? Ja zeker. Voor de vierde paal staat een Duitse pijp, Aristolochia macrophylla. Althans: vijf jaar lang stond hij daar. Vorig jaar heb ik hem nog in zijn herfsttooi gefotografeerd. Ik wist het niet, maar het was een sterfbedfoto. Dit voorjaar is het blad niet teruggekeerd. De paal en het draadrek omvatten nog steeds zijn kale geraamte.

Aristolochia macrophylla in herfsttooi.
Aristolochia macrophylla *1995 — 1999 †. Waarom, o waarom?

Wie profiteert is de Clematis Jackmanii. Die wordt niet voor niets zo vaak aangeplant, want hij is mooi en hij is een heel gemakkelijke variëteit uit groep 3. Knip-knip-knip in maart op 30-40 cm van de grond en hup daar gaat-ie weer. Zo mooi als dit jaar, bevrijd van de Duitser, heeft hij hier echter nooit eerder gebloeid. Ach ja, so hep elk nadeel se voordeel.

Bron: Marijke Mossink – augustus 2000
Bewerking Rudi Van Overloop