Bomen en hagen

Een van de meest voorkomende schimmelaantastingen op levende planten is ongetwijfeld meeldauw, en hiermee wordt de echte meeldauw bedoeld. De ziekte uit zich door een wit grijs schimmelpluis op bladeren, takken en bloemen. In zeer veel verschillende gewassen kan deze ziekte voorkomen. Sommige planten zijn zeer gevoelig, terwijl andere minder gevoelig zijn. Een verantwoorde bestrijding van deze ziekte is vaak een bittere noodzaak geworden, vooral in de beroepssector die door de jaren heen ook gereageerd hebben op de meer milieubewuste consument met meeldauwresistente rassen in fruit, groenten, vaste planten en rozen.


1. ECHTE MEELDAUW

Een meeldauwaantasting komt in zeer veel gewassen voor. De mate van aantasting is erg afhankelijk van de gevoeligheid van het gewas en de weersomstandigheden. Ook het steeds meer voorkomen van monoculturen bevordert het steeds meer optreden van meeldauw.

Beter voorkomen dan genezen

De schimmel ontwikkelt zich het beste als de weersomstandigheden gunstig zijn. Ideale omstandigheden zijn o.a. warm en vochtig weer. In de maanden juli en augustus hebben we veelal warm weer. De nachten beginnen te lengen en wordt er meer dauw gevormd op het gewas en wordt het vochtiger. Aldus krijgen we in de zomer ideale omstandigheden voor meeldauw. Een aantasting kan soms zeer snel verlopen. Als de omstandigheden mee zitten kan een gewas in enkele dagen onder de meeldauw zitten. In het ergste geval kan de groei helemaal stoppen. De bestrijding wordt er dan ook niet eenvoudiger op.

Klik op plaatje voor vergrote weergave

Tekening Infectieziekten in de boomteelt en het openbaar groen, 1986 – Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij – Nederland

Bestrijding

Voor de bestrijding van de meeldauw hebben we eigenlijk twee groepen bestrijdingsmiddelen. De best werkende middelen zijn de systemisch werkende middelen, zoals op basis van biteranol, bupirimate, fenarimol, flutriafol, imazalil, triforine en triflumazool, hiertegen vormt zich echter het snelst resitentie. De groep van systemisch werkende middelen werkt het beste als er sapstroom, met andere woorden groei zit in de planten. Het middel wordt dan opgenomen en vervoerd binnen bij voorbeeld één blad van de plant om daar zijn werking te doen. Bij deze systemische middelen is het nodig het middel zo goed mogelijk te verdelen over de bladeren. Als een plant stilstaat in de groei, zoals bij voorbeeld bij eiken na een schot of als een gewas onder de meeldauw is geschoten dan werken de systemische middelen onvoldoende.

Vaak zijn deze systemische middelen het duurste in gebruik. Een bestrijding met deze middelen tijdens een groeistilstand is daarom een weinig effectieve en dure aangelegenheid.
In de groep van systemische middelen treedt in de praktijk nogal eens gemakkelijk resistentie op. Afwisseling is dus absoluut nodig.

Bij een groeistilstand kan daarom beter een keuze gemaakt worden uit de contactmiddelen. Hiertoe behoren o.a. spuitzwavel, dinocarp, chloorthalonil en myclobutanil. Zoals de naam contactmiddel het eigenlijk al zegt, werkt zo’n middel als het in contact komt met de kiemende sporen van de schimmel. Bij een bestrijding met contactmiddelen moeten daarom hoge eisen gesteld worden aan de verdeling van het middel. Daar waar het middel opgebracht wordt met het spuiten, daar zal het zijn werking doen. Echter in de vergeten hoekjes tiert de meeldauw welig verder en zorgt weer voor een infectie. Zoals vermeld doen de contactmiddelen hun werking alleen als ze met de schimmel in aanraking komt. Het kan echter voorkomen dat er een paar uur na het spuiten een flinke regenbui komt. Het middel is dan veelal van het gewas gespoeld. Een herhaling van de bespuiting kan dan noodzakelijk zijn.

Bestrijdingsschema

In zijn algemeenheid beginnen we pas voor de meeldauw te spuiten als de eerste vlekjes waargenomen worden. De eerste keer kan het beste gespoten worden met een systemisch middel, tenminste als het gewas goed in groei is. Na 1-2 weken kan de bespuiting herhaald worden. Als de eerste vlekjes meeldauw geconstateerd worden en er is weinig groei dan kan beter gespoten worden met middelen op basis van  spuitzwavel of dinocarp, chloorthalonil en myclobutanil.

Het is bekend dat de meeldauw snel resistentie kan opbouwen tegen bepaalde middelen. Daarom is een afwisseling van de middelen noodzakelijk. Een keuze kan gemaakt worden door af te wisselen. Het middel spuitzwavel is erg goedkoop. Men moet zich wel realiseren dat het een contactwerking heeft. De werkingsduur is kort en men zal bij een flinke infectiedruk een wekelijks schema moeten volgen. Ook zijn er aan
wijzingen dat de spuitzwavel enige groeiremming kan veroorzaken. Het middel kan het best gebruikt worden als het gewas stil staat in groei en op het einde van het groeiseizoen. 

De middelen op basis van biteranol en fenarimol hebben een zeer goede nevenwerking tegen schurft. In gewassen die gevoelig zijn voor beide ziekten kan het gebruik van deze middelen nuttig zijn. Afwisseling blijft geboden. 

Gevoelige gewassen

Middelen op basis van fenarimol niet spuiten op bonte vormen van Enonymus, Carpinus, Lonicera nitida of Spiraea

Om te komen tot een goede bestrijding van meeldauw spelen diverse zaken een rol:

  • De duur en werking van het middel heeft invloed, of éénmaal per week of om de 10-14 dagen gespoten kan worden. 
  • Of het gewas in de groei (systemisch) of juist goed werkt als de groei eruit is zoals bij rozen als het gewas bloeit. De infectiedruk per gewas kan invloed hebben op de producten dat wordt gevolgd. 
  • Bij bladverliezende gewassen kan het voldoende zijn om in de nazomer de groei erin te houden. Dit houdt in dat alleen de toppen ‘schimmelvrij’ wordt gehouden, dit vergt wat minder van een middel.
  • Tevens zal per jaar de intensiteit van een aantasting van meeldauw verschillen. Hoe erger de aantasting is des te sneller zal men gebruik moeten maken van middelen.

Middelen (al dan niet nog toegelaten)

werkzame stof verbindingen
biteranol Triazolen (systemisch)
bupirimate Pyrimidinen (systemisch)
chloorthalonil  Contactfungiciden
dinocarp Contactfungiciden
fenarimol Pyrimidinen (systemisch)
flutriafol Triazolen (systemisch)
imazalil  Systemische fungiciden
myclobutanil  Contactfungiciden
spuitzwavel Zwavelhoudende middelen
triflumazool  Triazolen (systemisch)
triforine Systemische fungiciden
zwavel Biologische bestrijdingswijze

2. VALSE MEELDAUW

Valse meeldauw (Peronosporaceae soorten) overwintert als schimmeldraden (mycelium) in het geïnfecteerde weefsel aan de plant en op de grond. In het voorjaar vormt de schimmel zowel zwemsporen (zoösporen) als afgesnoerde delen van de schimmeldraden (conidiën). Vooral onder koude en vochtige omstandigheden worden de conidiën en vrijgekomen zwemsporen door de wind en opspattend water verspreid en kiemen ze op de natte bladeren. Na de kieming vormen zich schimmeldraden die in het blad verder groeien. Via zuigorganen aan de schimmeldraden neemt de schimmel voedsel uit de plantencellen op. Via de huidmondjes aan de onderzijde van het blad komen de draden naar buiten en vormen conidiën. De conidiën kunnen de naburige planten aantasten. Deze voorjaarscyclus kan zich in het seizoen vele malen herhalen.

De infectie vindt voornamelijk plaats onder koude en vochtige omstandigheden. De eerste aantasting vindt vroeg in het voorjaar plaats, of is via overwintering al aanwezig.

valse meeldauw op sla valse meeldauw op bloemkool

Lichte vlekken en schimmelpluis

Het schadebeeld van valse meeldauw bestaat voornamelijk uit lichte vlekken aan de bovenzijde van het blad en een grijswit schimmelpluis aan de onderzijde. Dit schimmelpluis zijn de schimmeldraden die via de huidmondjes naar buiten groeien. De lichte vlekken op de bovenzijde van het blad ontstaan door de schimmeldraden die in het blad zijn gegroeid. Deze lichte vlekken zijn het eerst waarneembaar en na enkele dagen ontstaat dan het grijswitte schimmelpluis. Soms zijn zowel lichte vlekken en een paarsverkleuring op het blad waarneembaar. De aantasting ontstaat meestal onderin het gewas omdat de vochtigheid daar het hoogst is.

Klik op plaatje voor vergrote weergave

Tekening: Infectieziekten in de boomteelt en het openbaar groen, 1986 – Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij – Nederland

Veel waardplanten

Valse meeldauw kan op zeer veel gewassen voorkomen. Voorbeelden zijn: Aardappelen, Tomaat, Alyssum, Buddleja, Hebe, Iberis, Rosa, Rubus, Viburnum, Viola en Vitis. De schimmel is, zoals veel schimmels, waardplant specifiek. Dat wil zeggen dat elke valse meeldauwschimmel zijn eigen waardplant of een groep waardplanten heeft. Een valse meeldauwschimmel die voorkomt op Rubus (Peronospora rubi) tast dus geen Viburnum of rozenonderstammen aan. De schimmels die voor deze meeldauwaantastingen verantwoordelijk zijn, zijn respectievelijk Peronospora viburni en Sphaerotheca pannosa.

Droog houden

Om een aantasting in de kas te voorkomen, moet het gewas zo veel mogelijk droog blijven. Het is daarom belangrijk om voldoende te luchten. Een andere preventiemaatregel is het verwijderen van afgevallen blad waarin schimmeldraden kunnen overwinteren. Dit is zowel in de kas als in de vollegrond een nuttige maatregel. 

Het verschil herkennen tussen echte (= witziekte) en valse meeldauw herkennen

Meeldauw is een benaming voor een aantal schimmels die een witte bedekking op het blad veroorzaken. Door de aantasting kan het blad verschrompelen en afvallen. De groei stagneert en de visuele kwaliteit van de plant gaat achteruit. Bij de bestrijding van meeldauw bestaat een onderscheid tussen echte en valse meeldauw. De keuze van het middel hangt af van de te bestrijden schimmel. De bepaling of bij een aantasting echte of valse meeldauw de veroorzaker is, geeft nog wel eens problemen. 

  echte meeldauw valse meeldauw
Voorbeelden witziekte bij rozen
witziekte bij asters
witziekte bij eiken
 
aardappelplaag bij aardappelen en tomaat
Omstandigheden v/d infectie infectie heeft plaats onder minder vochtige omstandigheden infectie heeft plaats onder onder voldoende vochtige omstandigheden 
Vlekken op het blad vrijwel nooit lichte vlekken
aanwezig
lichte vlekken vaak
aanwezig op de bovenzijde van het blad
Schimmel afwrijfbaar wel mogelijk niet mogelijk, de lichte vlekken blijven aanwezig
Plaats van de schimmel schimmelpluis zit voornamelijk aan de bovenzijde van het blad schimmelpluis zit voornamelijk aan de onderzijde van het blad
Plaats v/de overwintering in eindknoppen en/of in scheuten in en op aangetast weefsel,
overwintering op scheuten zowel bladeren als scheuten
Hoe in de winter herkennen? soms is grijs schimmelpluis herkenbaar op de scheuten herkenning is niet mogelijk omdat schimmeldraden in het weefsel zitten

Bronnen W. de Bresser – J. Kemperman CAT-Tilburg
– R. van Tol – DLV – Boskoop – 1992