Het druivenmuseum van Overijse is ondergebracht in “Den Bonten Os”. Het was in 1865 toen Felix Sohie de eerste druivenserre in Hoeilaart bouwde. Hij verkreeg echte stielkennis en de smaak voor de druivencultuur te pakken in het kasteel van Huldenberg, waar hij de grafelijke kassen moest verzorgen.
Aangewakkerd door deze innovatie bouwden in 1878 de gebroeders Danhieux de welbekende Overijse druivenkassen. De gunstige ligging ten opzichte van de grootstad Brussel werd een belangrijk afzetgebied, wat onontbeerlijk was voor een luxeproduct als Belgische kasdruiven. Geleidelijk aan naam de druiventeelt uitbreiding en zou het het karakter van in en rond Overijse gaan bepalen. Vandaag wordt de druivenkasteelt in deze streek bedreigd door de hoge energiefacturen.
DE BEDRIJFSUITRUSTING
De meest elementaire bedrijfsuitrusting van de druiventeelt is de serre zelf. Vandaag de dag komen de meeste “rechte” serres voor. Slechts een paar enkelingen zijn overgeschakeld op warenhuisserres. Het museum herbergt een klein model, waarvan sommige delen nog uit de vorige eeuw stammen. Het gaat hier om een typische “ronde serre”, het oudst voorkomend model.
VERWARMINGSSYSTEMEN
Een van de grootste beslommeringen van de druiventeler is de verwarming van de serres. Aangezien Overijse praktisch heel het jaar de leverancier van druiven is, valt een efficiënte verwarmingsmethode niet weg te denken. In de loop der tijden werden dan ook heel wat verschillende technieken aangewend.
DE BEVLOEIING
Voor een goed eindproduct moet de vochtigheidsgraad in de serre constant op peil gehouden worden. Dit vraagt een regelmatige irrigatie. In het begin behielp de serrist zich met een gieter. Later kwam de “battant”, dit is een manuele pomp die vooral in het begin van de 20e eeuw furore maakte. Tussen beide wereldoorlogen in, maakte de aangedreven pompen hun opwachting. Vandaag de dag bestaan volledig geautomatiseerde irrigatiesystemen.
DRUIVENZIEKTEN
Druiven vereisen intensieve zorgen gedurende de hele teeltcyclus. De strijd tegen druivenziekten wordt ingezet vooraleer de vruchten zelf gevormd zijn, zodat de Belgische druif een natuurlijk product is. Het meest afdoende middel bleek echter zwavel te zijn. Blaasbalgen, sproeiers, verstuivers, verdampers,… behoren nu nog steeds tot de meest gebruikte attributen om in de serre te “soIferen”. De aanloop tot een nieuw druivenseizoen brengt heel wat werk met zich mee. De bodem dient onderhouden te worden, overtollige scheuten verwijdert. Het meeste werk vergt de “knipperiode”. Zodra de groene, nog onrijpe trossen zich vormen, wapenen de serristen zich met kleine puntige schaartjes en onderwerpen elke druiventros aan een minutieus onderzoek. Dit monnikenwerk vindt meestal plaats tijdens de warmste maanden van het jaar.
DE VARIËTEITEN
RIBIER : rijp van juni tot november
MUSCAT : rijp van juni tot december
LEOPOLD III : rijp van juni tot december
FRANKENTAL : rijp van juni tot oktober
COLMAN : rijp van oktober tot maart
CANON HALL : rijp van juni tot december
ROYAL: rijp van juni tot november (de meest geteelde)
DE VROUW IN HET BEDRIJF
De serristenvrouw heeft steeds een speciale plaats ingenomen temidden van de druivencultuur. Daar waar zij vroeger in hoofdzaak de knipschaar hanteerde, is haar functie sterk geëvolueerd. Tegenwoordig is zij als volledige werkkracht ingeschakeld in het hele productieproces.
DE VERKOOPPRIJZEN
De commerciële aanpak van de druiventeelt zijn op 3 verschillende wijzen georganiseerd. Vroeger werden de druiven via de Markthalle aan de man gebracht. In 1900 werd overgegaan tot de oprichting van de Halle der Voortbrengers. Na de eerste wereldoorlog kwam een 2de belangrijke verkoopssysteem in voege, namelijk de verkoop aan de “marchands” (druivenhandelaars). Daarnaast bestaat nog de directe verkoop waarbij de serrist zijn druiven rechtstreeks aan de man brengt.
DE VERPAKKING
Daar de Belgische kasdruiven échte luxeproducten zijn, kunnen ze rekenen op extra zorg en toewijding. De druiven worden letterlijk in de watten gelegd en bijhorende attributen zoals veelkleurige lintjes en strikjes ronden het geheel af.
HET TRANSPORT
Het transport gebeurde in den beginne vrij amateuristisch. Een fiets, kruiwagen of paard met kar vormden toen het enige vervoermiddel. Om het sjouwen te vergemakkelijken werden de druivenkistjes gestapeld tot een groot pak. Toen in 1984 de tramlijn Groenendaal-Overijse werd ingehuldigd, verliep het gevoer gemakkelijker. Later zorgden vrachtwagens voor het vervoer.
DE EXPORT
In de jaren 1950 was er een grote afzetmarkt met uitvoer naar Groot-Brittannië, Duitsland, Amerika, Nederland en Zweden.