Onze vijvers trekken tal van dieren en leven aan. Soms schadelijke en onschadelijke. Een kort overzicht: waterkever, watervlo, watermijt, bruine en groen kikker, posthoornslak, kokerjuffer, waterleliekever, waterleliemotje,oeverspin of roofspin, springstaart, libel of glazenmaker, waterschorpioen, bootsmannetje of waterbij, schaatsrijder, blauwe reiger, ringslang, bloedzuiger, ijsvogel, grote watersalamander moerashoornslak,schrijvertje, dansmug.
Bij de aanleg van een vijver (natuurlijke en kunstmatige), creëren we een biotoop voor tal van levende diertjes. Schadelijke en onschadelijke. Een blik op de waterdierenwereld.
Geelgerande waterkever (Dytiscus marginalis)
Een 4 cm grote kever, die enorme afstanden vliegt om gezond water te vinden. In het water moet hij steeds boven komen omadem te halen. Dit is dan voor ons de gelegenheid om hem te pakken en te vernietigen. Deze kever is zeer vraatzuchtig. Tussen zijn vleugels neemt hij luchtmee onder water, zodat hij lange tijd ondergedoken kan blijven.
Vlak voor de paring pakt het mannetje met de zuignappen die aan zijn poten zitten, het vrouwtje vast. Het vrouwtje is te herkennen aan de diepe groeven in het dekschild. De larve van de kever kan 7 cm lang worden en is een ware watertijger. Ze schiet met haar prooi en klemt zich hieraan vast met haar kaken. Dan wordt
verteringssap in de prooi gespoten. Nadat dit is opgelost, zuigt ze haar slachtoffer leeg. Vissen, salamanders, kikkervisjes, alles wat vlees heeft en beweegt dient als prooi.
Bruine kikker (Rana temporaria)
De bruine kikker is een prooidier voor de ringslang. De wijfjes leggen in het voorjaar, in begin april, duizenden eitjes. Die zijn omgeven door een dun laagje gelatine dat in het water zwelt, waardoor de grote klonten kikkerdril ontstaan. Als een bruine kikker in uw vijver is geboren, zal hij na 3 jaren terugkomen om in diezelfde vijver de paring te verrichten. Soms van kilometers ver komen ze, soms op elkaar.
Kikkers in het larvenstadium, de kikkervisjes of dikkopjes, stoffen met hun zuigmondjes de zuurstofplanten af naar voedsel, zodat de kiempjes van wier die in het stof zitten zich niet kunnen ontwikkelen. De dikkopjes zelf zijn voedsel voor vissen.
Groene kikker (Rana esculenta)
De groene kikker heeft een satijnzacht aanvoelende huid. Hij behoort evenals padden en salamanders tot de amfibieën. De rand van de vijver is hun territorium en bij dreigend gevaar springen ze in het water om te vluchten. Ze zijn sterk watergebonden en blijven in de vijver waar ze zijn uitgezet. Groene kikkers trekken dus niet weg naar de plaats waar ze geboren zijn. Eind mei begint de spectaculaire paring, al kwakend en ´bellen blazend´ imponeren ze elkaar. De mannetjes zullen met elkaar reveleren en elkaar bij de kop pakken om een bel (kwaakblaas) door te drukken. Als die kapot is, verdrinkt de kikker omdat het gaatje vol water loopt.
Een kikker kan 10 jaar oud worden, na 3 jaar is hij paarrijp.
Posthoornslak (Planorbis corneus)
Deze zéér schadelijke slak raspt vooral de bladeren van de zuurstofplanten stuk. Ook de onderkant van de leliebladeren, die daardoor geel worden, en de zachte onderwater bladeren van de plomp zijn voor de posthoornslak een lekkernij. Men kan de slakken met een netje uit de vijver scheppen.
Visbloedzuiger (Pisciola geometra)
Deze kleine bloedzuiger komt door middel van vissen of vogels in de vijver. Hij wordt 4 cm lang en is rond van vorm. Hij heeft een zuignapje aan het achterlijf en om de mond. Op de rug zitten kruisgewijs, witte strepen. Visbloedzuigers zij net groenrode wormpjes, die in de mond, in de kieuwen of zelfs in de anus aan de vis hangen. Meestal sterven de vissen aan bloedarmoede. Vooral langzame vissen zijn hun prooi.
Kokerjuffer (Phryganea grandis)
De larve van de kokerjuffer of schietmot maakt van planten materiaal zijn huisje. Vanuit dit kokertje eet hij verrotte, afgestorven materialen.
Waterleliekever (Donacia clavipes)
Deze kever leeft op de bladeren van de waterlelie. De kever glanst als metaal in de zon. De leliekever beschadigt stengels van de waterlelie, waardoor de neus kan inrotten.
Waterleliemotje (Nymphula nymphaetata)
Aan de onderkant van het waterlelieblad legt dit vlindertje haar eieren. Als de rupsen uitkomen, vreten ze gangen in de bladeren en luchtkamers in de stengels. Het bruine rupsje maakt een kokertje, dat met een zijden draad aan de onderkant van het waterlelieblad wordt bevestigd. Door zijn kop uit het kokertje te steken, vreet hij aan het blad. Bladeren zijn de longen van de plant. Haal bladeren met gangen er af en vernietig deze als u ziet dat de rupsen echt een plaag worden.
Blauwe reiger (Ardea cinerea)
Hoog in de lucht observeert de reiger de vijver. ´s Morgens vroeg, als het nog stil is, komt hij uw vijver vereren met een bezoek. Vanaf de kant stapt hij de ondiepe stukken in, om dan roerloos stilstaand plotseling met zijn dolksnavel vissen, kikkers, kortom alles wat in het water leeft, te verschalken. Het beste kan met een transparant vissnoer net onder het water een struikeldraad worden gespannen, zodat de reiger tegenstand voelt en verstoord wegvliegt. Een kunstreiger helpt maar gedeeltelijk: omdat mannetjes een territorium hebben, zullen die worden verjaagd, de vrouwtjes blijven echter uw vijver bezoeken.
Grote Watersalamander (Triturus cristatus)
Het vrouwtje van de grote watersalamander is grauw van kleur met alleen de buikzijde licht oranjebruin. Als de bevruchtingheeft plaatsgehad, worden een paar 100 eitjes uit haarachterlichaam 1 voor 1 in een blaadje opgevouwen, het liefst op smalbladige zuurstofplanten als waterpest of bronmos.
Op de 13e dag wordt de eischaal doorbroken. De jonge salamandertjesleven dan van watervlooien. Tijdens het larvenstadium hebben ze kieuwen, die verdwijnen als ze volwassen worden, ook hun huid vervelt enkele malen voor ze volgroeid zijn.
Het mannetje van de grote watersalamander heeft een mooie tekening. De buikzijde is steenrood, de staart heeft een blauwe, horizontale streep. In de paartijd ontwikkelt zich een brede kam op de rug, vandaar dat hij ook vaak kamsalamander wordt genoemd. Tot voedsel dienen wormen, spinnen, weekdieren, muggenlarven en
jonge kikkervisjes, en de eigen larven.
Als ze worden opgepakt, laten volwassen salamanders een piepend geluid horen. Omdat ze erg zeldzaam zijn, zijn ze bij wet beschermd. Helder, gezond en goed ruikend water zorgt er vaak voor dat deze salamander vanzelf bij u in de vijver komt.
Moerashoornslak (Viviparus viviparus)
Deze 4-5 cm grote wordende slak heeft een luchtdicht, afsluitbaar huis, dat, als hij zijn ´deur´ open heeft, op de rugzijde wordt meegedragen. Omdat hij erg lekker is, heeft hij veelvijanden, die hem echter niet kunnen pakken als de deur dicht is. Moerashoornslakken leven van pas ontwikkelde wieren en ze stoffen de
hele bodem af op zoek naar afval. Daarom zijn ze van grote waarde, in wezen de enige slakkensoort die nuttig is in de vijver. Het is een bodemslak, want hij kan door zijn gewicht niet tegen de planten aankruipen. Na de paring worden 1 cm grote jongen levend ter wereld gebracht. Vaak worden deze een prooi voor de vissen.
Schrijvertje (Gyrinus natator)
Dit kleine, ovale waterkevertje wordt 7 mm lang. Kriskras bewegen dekevertjes zich op de oppervlaktespanning van het water. Ze voeden zich met kleine insecten, die op het wateroppervlakvallen. Schrijvertjes hebben een staalzwart pantser, waar het achterlijf onder vandaan komt. De voorpoten dienen om een prooi te grijpen en hebben zuignappen om tijdens de paring de partner vast te kunnen houden.
Ringslang (Natrix natrix)
Sportvissers, die tijdens het vissen nog wel eens een ringslang zien zwemmen, zullen beamen dat deze kronkelaars nog veelvoorkomen in de natuur. Meestal liggen ze al zonnend tussen de oeverplanten of bazaltkeien, die de warmte van de zon vasthouden.
De slang kan 1,6 m lang worden. Het lichaam is groengrijs met zwarte vlekken op de flanken. Die 2 gele vlekken achter de kop zijn aan de achterkant zwart omzoomd, de reden voor zijn naam. Maak een ringslang nooit dood, de dieren zijn beschermd. Men kan ze zelfs mak maken door ze een stukje vlees, vis of wormen te voeren.
Slangen kan men achter de kop oppakken. Schrikt een ringslang bijgevaar, dan houdt hij zijn bek open en houdt zich voor dood.
IJsvogel (Alcedo atthis)
Deze kleine, gedrongen vogel is vliegensvlug en pakt visjes, kevers, donderpadjes, alles wat hij qua maat kan verorberen. Hij slaat zijn prooi tegen een tak dood, zodat vinnen en stekels slap worden. Met zijn turkoois rugverenpakket en steenrode borst is het wat kleur betreft het meest exotische vogeltje dat inheems voorkomt.
Dansmug (Chironomus plumosus)
De ongeveer 15 mm rode larven van de dansmug leven in de bodem. Ze zuigen en schrapen aan de wortelhals van de waterlelie, vooral gele waterlelies zijn hier erg gevoelig voor. Aangetaste planten krijgen omgekrulde bladeren en bruine verkleuringen. Vaak laat de stengel los van de knol, doordat de neus van de knol helemaal inrot. Als u de knol doorsnijdt komen de larven uit hun gangen te voorschijn. De baars en de goudwinde eten deze larven en zorgen dat ze niet al te massaal kunnen optreden.
Bootsmannetje of waterbij (Notonecta glauca)
Deze 17 mm lange, roofzuchtige waterbij, behorende tot de waterwantsen, kan zelfs ondersteboven zwemmend grote prooien aan. Om lang onder water te kunnen leven, neemt hij lucht mee tussen de zilveren haartjes op zijn buik. Vliegend kan hij enorme afstanden afleggen. In een vijver met een gezond milieu zal hij uw vissen e.a. belagen. Met zijn stekende monddeel spuit hij verteringssap in de vis om vervolgens de opgeloste plekken uit te zuigen. Grote vissen kan hij erg beschadigen, maar meestal overleven die het wel.
Schaatsrijder (Gerris lacustris)
Inheems komen er nog 8 soorten voor. Deze wantsen kunnen 8-10 mm groot worden. Enkele dagen na het vullen van de vijver verschijnen ze, als althans, de oppervlakte spanning van het water dan goed is. Alles wat op het water landt, wordt door hen gevoeld en als het als prooi kan dienen, zuigen ze het leeg. Vissen e.a. doen ze geen kwaad.
Libel of glazenmaker (Aeshna-soorten)
Een libel heeft zijn eigen territorium. Libellen vangen insecten in de lucht. Onvermoeibaar zwerven ze rond, nu eens flitsend in een duikvlucht, dan weer speurend stilstaand als een helikopter. Vliegend in de lucht vindt de paring plaats. Soms klappen ze bij het aanvliegen dan tegen elkaar aan met een snelheid van meer dan 60 km uur. De eitjes worden meestal afgezet op op krabbenscheer.
Belagers, waartoe de libel ook de mens rekent, kan hij imponeren dooruitvallen naar hen te doen. Libellen zijn echter voor de mens ongevaarlijk. Met hun slanke bouw en brede gazen vleugels zijn het zeer sierlijke insecten.
Waterschorpioen (Nepa cinerea)
Nadat de prooi is aangebeten zuigt dit dier, dat maar 1 jaar oud kan worden, zijn slachtoffer leeg. Er blijft slechts een leegomhulsel over. Op de bodem, tussen de zuurstofplanten, ligt hij op de loer. Hij kan alleen maar in helder water leven, omdat hij anders zijn prooi niet kan zien. Is het milieu niet goed dan vliegt hij
naar een andere sloot of vijver. Waterschorpioenen zijn vrij zeldzaam, maar soms komen ze in de siervijver voor, waar ze uw visbestand veel schade toe kunnen toebrengen. Daar zijn ze dus ongewenst.
Watervlo (Daphnia pulex)
Deze kleine diertjes, die schoksgewijs zwemmen, komen voor in heldere sloten en plassen. Ze zijn een ideaal visvoer en kleuren het water soms grijs of rood.
Watermijt (Hydracarina)
Deze bloedrode mijt is 3 à 5 mm. Hij eet kleine schaaldieren, larven en wormen.
Oeverspin of roofspin (Dolomedes fimbriatus)
Soms duikt deze spin naar beneden met een luchtbel, wachtend op een prooi onder water, soms wel een half uur lang. Het liefst echter ligt ze op een klein blaadje van bijv. kikkerbeet,met haar poten over de rand van het blad op de oppervlaktespanning van het water. Met haar poten voelt ze elke rimpeling van het water. Het water is haar web en kleine insecten die op het water in haar buurt neerstrijken, zijn haar prooi. Tegenover soortgenoten zijn de spinnen zeer agressief. Na de paring moet het mannetje maken dat hij wegkomt, anders is hij ten dode opgeschreven en wordt door het vrouwtje leeggezogen.
Springstaart (Podura aquatica)
Deze kleine insecten leven o.a. op de lidsteng en mineren de toppen en bladkransen. Ze kunnen een ware plaag worden.
Gewone pad (Bufo bufo)
Groepssex komt ook bij padden voor. Niet zelden gebeurt het dat 2 mannetjes boven op het vrouwtje zitten en die kunnen haar zo hard knijpen, dat ze het met de dood moet bekopen. Elk jaar in februari trekken ze, soms al op elkaar, vaak van kilometers ver naar hun geboorteplaats, die nu hun vaste paarplaats is. Door klokkende geluiden te maken, zoeken ze hun partner. Na de paring leggen de vrouwtjes, diep in het water tussen de zuurstofplanten, hun eitjes in snoeren. De uit de eitjes gekomen kikkervisjes krijgen in de 2e helft van mei ademhalingsorganen en verdwijnen dan in één nacht uit het water.
Waterjuffer (Ischnura elegans)
Wordt 5 cm groot. De meeste soorten die bij ons voorkomen zijn rood of blauw. Ze zijn familie van de libellen, maar kunnen niet zo behendig vliegen. Zittend op een stengel wachten ze op hun prooi, welke bestaat uit kleine insecten. In de paartijd vliegenmannetje en vrouwtje samen als een tandem rond. Het vrouwtje wordt vastgehouden achter de kop. Het mannetje heeft een zakje sperma in het achterlijf.
Bij de paring, die hangend aan een rietstengel plaatsvindt, brengt het vrouwtje haar achterlijf bij dit zakje en ontvangt het zaad. De eitjes worden al dansende in een kom van een waterdrieblad of andere drijvende plant afgezet. Soms worden ze ook aan oeverplanten gekleefd.
Heikikker (Rana arvalis)
Deze kikker is kleiner dan de bruine kikker. Het bruidskleed in het voorjaar heeft een blauwe gloed. Begin maart trekken deze kikkers naar het ven of de sloot waar ze geboren zijn, om in het water de paring te verrichten. Duizenden eitjes worden gelegd in klonten. Daarna gaan de heikikkers weer het land op. De larve die ontstaat, heeft kieuwen: in dit stadium eten ze plantenresten en watervlooien. Tegen half mei komen ze in het longstadium en trekken ze in één nacht massaal uit het water het land op. Door verzuring van de bossen wordt deze kikker steeds meer verdrongen.
Bron: Vijvers – Ada Hofman – ISBN 9021000172